E.ON Benelux Energy B.V. / DTe
mr. P.J.M. Koning
Samenvatting
Op grond van de studie die is verricht door de Nederlandse
mededingingsautoriteit en de DTe in de periode
tussen 22 juni 2001 en 5 juli 2001 is de directeur DTe tot
de conclusie gekomen dat E.ON Benelux vanaf 1 juli 2001
tot en met 5 juli 2001 zevenendertig maal artikel 31a, eerste
lid, van de E-wet 1998 heeft overtreden. In reactie
daarop heeft de directeur DTe bij brief van 14 februari
2002 aan E.ON Benelux
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
een bindende aanwijzing gegeven.
Deze houdt in dat E.ON Benelux binnen acht weken
alle passende maatregelen neemt om te voldoen aan het
gestelde in artikel 31a, eerste lid, van de E-wet 1998. Tegen
deze bindende aanwijzing heeft E.ON Benelux bij
brief van 18 maart 2002 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
11 november 2003 heeft de directeur DTe de bindende
aanwijzing gehandhaafd en in tijd beperkt tot en met 5 juli
2002. De directeur DTe heeft de bezwaren van E.ON Benelux
ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat, het
volgende overwogen. E.ON Benelux heeft op 1, 2 en 4 juli
2001 op 37 momenten meer dan de toegestane 400 MW
importcapaciteit ter beschikking gehad. Hiermee staat
voor de directeur DTe vast dat E.ON Benelux op genoemde
dagen in strijd met artikel 31a, eerste lid, van de E-wet
1998 heeft gehandeld. Deze bepaling heeft ten doel te
voorkomen dat partijen een dominante marktmacht kunnen
opbouwen bij het verkrijgen van importcapaciteit.
Overtreding ervan kan dan ook de marktwerking frustreren.
De directeur DTe heeft daarom geoordeeld dat het
noodzakelijk was een bindende aanwijzing op te leggen.
E.ON Benelux stelt zich primair op het standpunt dat de
directeur DTe niet bevoegd was om een bindende aanwijzing
te geven. Van een overtreding van artikel 31a, eerste
lid, van de E-wet 1998 is volgens E.ON Benelux geen
sprake, omdat E.ON Benelux om de navolgende redenen
niet de beschikking had over bedoelde capaciteit. In het
verleden waren de Samenwerkende elektriciteitsproductiebedrijven
(hierna: SEP) verantwoordelijk voor de elektriciteitsproductie
in Nederland. SEP had het wettelijke
importmonopolie van elektriciteit en heeft op basis van
deze bevoegdheid een aantal contracten afgesloten met
buitenlandse elektriciteitsproducenten. Thans beschikt
NEA, als rechtsopvolger van SEP, niet meer over een wettelijk
importmonopolie, maar zij is nog wel verplicht om
deze (oude) contracten te verrichten. De feitelijke dispatch
geschiedt daarom onder meer door E.ON Benelux. Voor
de beschikbare capaciteit wordt NEA echter direct door
TenneT gefactureerd. E.ON Benelux heeft ook geen beslissende
zeggenschap over de tijdstippen waarop capaciteit
moet worden genomineerd. Deze beslissingen liggen
bij NEA. Ten aanzien van deze capaciteit kan dan ook
niet worden gesteld dat E.ON Benelux hierover de beschikking
had als bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de
E-wet 1998.
Het College overweegt dat in artikel 31a, derde lid, van de
E-wet 1998 is bepaald dat de Minister ten behoeve van de
uitvoering van de overeenkomsten, bedoeld in artikel 2
van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, op
verzoek van de productiebedrijven, bedoeld in dat artikel,
een van het eerste en tweede lid afwijkende verdeling
van transportcapaciteit kan vaststellen, mits de totale
transportcapaciteit op het landelijk hoogspanningsnet ten
behoeve van de productiebedrijven niet groter is dan
1600 MW. Deze bepaling kan niet anders worden verstaan
dan dat de transportcapaciteit die betrekking heeft
op de uitvoering van deze overeenkomsten deel uitmaakt
van de in het eerste lid bedoelde transportcapaciteit. Immers,
juist omdat de transportcapaciteit die betrekking
heeft op de uitvoering van deze overeenkomsten deel uitmaakt
van de totale transportcapaciteit van de betrokken
productiebedrijven, heeft de wetgever een voorziening
gecreëerd teneinde op verzoek en ten behoeve van deze
productiebedrijven van het eerste lid te kunnen afwijken.
Het College ziet zich ter zake tevens gesteund door de
wetsgeschiedenis (EK, 2000-2001, 27250, nr. 121b, p. 17).
Hetgeen E.ON Benelux heeft aangevoerd ter ondersteuning
van haar standpunt dat niet zij maar NEA beschikte
over de transportcapaciteit die betrekking heeft op de uitvoering
van bedoelde overeenkomsten, kan niet afdoen
aan het op artikel 31a, eerste en derde lid, van de E-wet
1998 gebaseerde oordeel van het College. Nu het College
ook overigens niet is gebleken dat de directeur DTe ten
onrechte heeft geconcludeerd dat E.ON Benelux artikel
31a, eerste lid, van de E-wet 1998 in voormelde periode
heeft overschreden, was de directeur DTe bevoegd tot
oplegging van de bindende aanwijzing. Het College verklaart
het beroep ongegrond.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.