Natuurmonumenten / Willemsen (TvAR 2006/5343)
[Pachtwet art. 25; BW art. 6:212]
Bij gebreke van toestemming van verpachter
stond het aan pachter niet vrij om een
gedeelte van het melkquotum te verkopen
en aldus op de uitkomst van de onderhandelingen
over pachtbeëindiging vooruit
te lopen. Het (volgens de stellingen van
pachter: vergevorderde) stadium waarin de
onderhandelingen over pachtbeëindiging
zich bevonden, is op zichzelf onvoldoende
grond om te oordelen dat de tekortkoming
de ontbinding niet rechtvaardigt.
Bewijsopdracht ad volgens pachter door
verpachter
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
voor verkoop van melkquotum
gegeven toestemming. Indien een pachter
zonder toestemming van de verpachter het
met het gepachte samenhangende melkquotum
geheel of gedeeltelijk heeft vervreemd,
lijdt de verpachter reeds door die
vervreemding schade – bestaande in het
verlies van de vermogenswaarde die het
vervreemde melkquotum voor hem
vertegenwoordigde – welke schade in
beginsel valt te stellen op 50% van de waarde
van het vervreemde quotum ten tijde
van de vervreemding. Het hof verwijst naar
zijn arrest van 11 november 1997, AgrR 1999,
4985.
De omstandigheid dat tussen partijen
destijds over pachtbeëindiging werd onderhandeld
en dat in dat verband sprake is
geweest van een verdeling van de verkoopopbrengst
van het met het gepachte samenhangende
melkquotum in een verhouding
van 25% voor verpachtster en 75% voor
pachter en die verhouding als zodanig geen
voorwerp van onderhandeling (meer) was,
is – nu partijen het over pachtbeëindiging
niet eens zijn geworden – onvoldoende om
de schade van verpachtster op een lager
percentage dan 50% te stellen.
Indien een pachter met toestemming van de
verpachter het met het gepachte samenhangende
melkquotum geheel of gedeeltelijk
vervreemdt en door partijen omtrent de
verdeling van de verkoopopbrengst geen
afspraken zijn gemaakt, volgt uit de eisen
van redelijkheid en billijkheid – mede tegen
de achtergrond van de vaste rechtspraak
van dit hof over de verdeling van de waarde
van het melkquotum en het in artikel 6:212
Burgerlijk Wetboek bepaalde – dat de
verpachter aanspraak kan maken op 50%
van de netto verkoopopbrengst. Ook in dit
verband leidt de inhoud van tussen partijen
gevoerde onderhandelingen niet tot andere
uitkomst.
Uit het voorgaande volgt dat de vraag of
pachter voor de verkoop toestemming van
verpachtster had, voor het bedrag van de
door pachter ter zake van die verkoop aan
verpachtster verschuldigde vergoeding
slechts van belang is voor het verschil
tussen 50% van de netto verkoopopbrengst
van het melkquotum en 50% van de waarde
van dat quotum ten tijde van de vervreemding,
steeds voorzover het vervreemde
quotum met het gepachte samenhing.
Voor de vraag welk gedeelte van het aan
een pachter in 1984 toegekende melkquotum
met het gepachte is gaan samenhangen, is
bepalend de hoeveelheid grond die de
pachter in het referentiejaar 1983 direct of
indirect ten behoeve van de melkproductie
in gebruik had. Voor de vraag of aan derden
toebehorende grond als zodanig meetelt, is
de aard van het gebruik van die grond
beslissend en is niet van belang of ten aanzien
van die grond van pacht sprake was.
Ook grond die uitsluitend ten behoeve van
voederwinning is benut, telt mee, mits kan
worden gezegd dat die grond in het jaar
1983 ten behoeve van de melkproductie bij
de pachter in gebruik is geweest. Het laatste
brengt mee dat de omstandigheid dat van
bepaalde grond in 1983 eenmalig een grassnede
ten behoeve van de melkproductie is
gewonnen of eenmalig op die grond
naweide heeft plaatsgevonden, in dit
verband in ieder geval onvoldoende is.
Dat de grond bij de pachter duurzaam in
gebruik is geweest, is geen specifiek vereiste.
Wel is mogelijk dat onverkorte handhaving
van dit uitgangspunt in bijzondere omstandigheden
zou leiden tot gevolgen die voor
één van de partijen in redelijkheid niet aanvaardbaar
zijn, zodat op die grond een uitzondering
op haar plaats is. Het hof verwijst
naar zijn arrest van 18 juli 2000, AgrR 2002,
5125, in de zaak Van Balkom/Vincentiusvereniging.
De omstandigheid dat de melkquota
feitelijk pas zijn toegekend in het jaar
1984 kan niet meebrengen dat met het
gepachte meer melkquotum is gaan samenhangen,
dan volgt uit de bijdrage die het
gepachte – doordat het in het referentiejaar
1983 de door de pachter gerealiseerde melkproductie
(mede) mogelijk heeft gemaakt –
aan het verwerven van dat quotum heeft
geleverd. De omstandigheid dat een pachter
in 1983 (al dan niet op basis van een pachtovereenkomst)
meer grond ten behoeve
van de melkproductie in gebruik had dan in
1984, is een omstandigheid die de verpachter
in beginsel niet aangaat. In zoverre komt
het hof terug op het genoemde arrest in de
zaak Van Balkom/Vincentiusvereniging.
De omstandigheid dat de melkquota feitelijk
pas in het jaar 1984 zijn toegekend, brengt
wel mee dat met grond die in 1983 nog deel
uitmaakte van het bedrijf van de pachter,
maar in 1984 niet meer, geen melkquotum
is gaan samenhangen.
Verpachtster heeft aangevoerd dat gelet op
de gebruiksbeperkingen die golden voor bij
pachter in 1983 van een derde in gebruik
zijnde grond, de afstand waarop die grond
ten opzichte van de hoeve van pachter was
gelegen en de beperkte opbrengsten in
voedingswaarde, die grond voor niet meer
dan een derde deel zou mogen meetellen.
Dit standpunt moet worden verworpen. In
beginsel is slechts van belang of grond in
het referentiejaar 1983 direct of indirect ten
behoeve van de melkproductie bij de pachter
in gebruik was in de hiervoor bedoelde zin.
De door verpachtster gestelde omstandigheden
zijn niet van dien aard dat zij een
inbreuk op bedoeld beginsel kunnen rechtvaardigen.
In dit verband is mede van
belang dat de praktijk behoefte heeft aan
hanteerbare criteria, waarmee een debat
over bijvoorbeeld de voedingswaarden van
van ieder perceel gewonnen gewas zich
slecht verdraagt.
Grond die eerst op 1 november 1983 ter
beschikking van pachter is gekomen, kan
– gelet op het feit dat het weideseizoen toen
reeds was geëindigd en ook voederwinning
zo laat in het jaar niet meer plaatsvindt –
niet worden gezegd een bijdrage te hebben
geleverd aan de realisering van de melkproductie
van 1983. Bedoelde grond
behoort voor de berekening van het
gemiddelde quotum per hectare niet te
worden meegeteld en met het perceel is
ook geen melkquotum gaan samenhangen.
(Na dit tussenarrest is de zaak met een
minnelijke regeling geëindigd.)
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.