Let op! Deze editie is nog niet gepubliceerd en alleen zichtbaar voor de editiebeheerder! Klik rechts op "Editie beheren" om te publiceren.
NB: Rechtspraak: Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
W.Bruil
In ABRS 29 juli 2009, nr. 200805926/1/M2, LJN BJ4082 ligt de vraag voor of een woning dient te worden aangemerkt als ‘een van de inrichting onderdeel uitmakend geurgevoelig object’, nu het gebruik van deze woning als bedrijfswoning in strijd is met het bestemmingsplan en er nog een andere bedrijfswoning binnen de inrichting aanwezig is. De Afdeling beantwoordt deze vraag bevestigend:
“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 januari 2009 in zaak
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
nr. 200800903/1) kunnen alleen geurgevoelige objecten die geen onderdeel uitmaken van de inrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, voor bescherming in aanmerking komen. De Wet geurhinder (en veehouderij, toevoeging red.) beoogt immers uitsluitend de gevolgen van een inrichting voor haar omgeving te reguleren, zodat de eigen geurgevoelige objecten niet worden beschermd tegen geurhinder van de eigen dierenverblijven. Ter zitting is gebleken dat (vennoot a), één van de vennoten van vergunninghoudster en één van de drijvers van de inrichting, de woning aan de (locatie a) bewoont. Het college heeft de woning aan de (locatie a) dan ook als een van de inrichting onderdeel uitmakend geurgevoelig object mogen aanmerken. Dat er nog een andere bedrijfswoning is en dat het gebruik als bedrijfswoning van de woning aan de (locatie a)in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, maken niet dat deze woning niet als zodanig zou mogen worden aangemerkt.”
ABRS 29 juli 2009, 200805209/1/M2, LJN BJ4067 gaat over de toepasselijkheid van het in artikel 14 lid 1 Wgv neergelegde overgangsrecht. In deze zaak is vóór de inwerkingtreding van de Wgv (1 januari 2007) een revisievergunning aangevraagd voor het vervangen van één nieuwe stal binnen de inrichting. Dit kwam neer op een uitbreiding van het aantal vleeskuikens van 25.000 naar 52.800 stuks. Deze aanvraag is vervolgens na de inwerkingtreding van de Wgv omgezet in een revisievergunning voor de gehele inrichting. Daardoor werd de aanvraag uitgebreid met twee stallen voor het houden van in totaal nog eens 46.000 vleeskuikens. De Afdeling oordeelt - anders dan het college van burgemeester en wethouders - dat een redelijke uitleg van artikel 14 lid 1 Wgv meebrengt dat op een zodanig gewijzigde aanvraag de Wgv van toepassing is.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.