Wet verantwoorde groeimelkveehouderij: adviseurs oppassen geblazen …
mr. H.A. Verbakel-van Bommel Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.In de uitgave van oktober 2014 van dit tijdschrift heeft mr. dr. J.J.J. de Rooij in het artikel ‘Recente ontwikkelingen rond de Meststoffenwet’ de regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij) beschreven. Graag verwijs ik in dit kader kortheidshalve naar de inhoud van dit artikel.
Bedrijven met melkvee mogen groeien als er voldoende grond bij het bedrijf in gebruik is om de extra mest aan te wenden en/of als het bedrijf de extra geproduceerde mest volledig laat verwerken. De melkveefosfaatreferentie is de maat voor het door melkvee geproduceerde fosfaatoverschot in 2013 en wordt gebruikt om te bepalen of de mestproductie binnen een bedrijf ten opzichte van 2013 is gestegen en of er op het bedrijf sprake is van een melkveefosfaatoverschot.
In de loop van 2015 ontvangen alle melkveehouders van de minister van Economische Zaken een beschikking tot vaststelling van de zogenoemde ‘melkveefosfaatreferentie’.
De melkveefosfaatreferentie wordt verleend aan een landbouwer. Het begrip landbouwer is in art. 1 lid 1 sub gg van de Meststoffenwet als volgt gedefinieerd: ‘natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat enige vorm van landbouw uitoefent op een bedrijf’. In de beschikking wordt tevens het bedrijf vermeld waarvoor de melkveefosfaatreferentie is afgegeven. De definitie van het begrip ‘bedrijf’ luidt als volgt (art. 1 lid 1 sub i van de Meststoffenwet): ‘geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden’.
De toegekende referentie is in beginsel niet overdraagbaar. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat de referentie een (markt)waarde krijgt en de afgifte van de referentie als staatssteun zou kunnen worden aangemerkt. Ook zorgt deze keuze er volgens staatssecretaris Dijksma voor dat de totale omvang van fosfaatreferentie op termijn afneemt. Dit betekent dat een groter deel van het nationale melkveefosfaatoverschot wordt verwerkt of wordt gecompenseerd door meer grond te gebruiken binnen een bedrijf.
Alleen een overdracht van een bedrijf aan een natuurlijk persoon waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste, tweede of derde graad bestaat, leidt niet tot het vervallen van de melkveefosfaatreferentie (art. 21a lid 5 Meststoffenwet). Daarnaast is een uitzondering geformuleerd in het kader van vererving (art. 21a lid 6 Meststoffenwet).
Het aangaan van een personenvennootschap met een natuurlijk persoon waarmee géén bloed- of aanverwantschap in de eerste, tweede of derde graad bestaat, of met bijvoorbeeld een rechtspersoon, heeft tot gevolg dat de melkveefosfaatreferentie komt te vervallen. Hetzelfde geldt voor het toetreden van een vennoot tot een bestaande personenvennootschap die niet kan worden aangemerkt als een bloed- of aanverwant in de eerste, tweede of derde graad. Ook de inbreng van een onderneming in een rechtspersoon heeft tot gevolg dat de melkveefosfaatreferentie verloren gaat. Uiteraard zijn er nog veel meer voorbeelden te bedenken waardoor de referentie in gevaar komt.
Een echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner kan niet aangemerkt worden als een bloed- of aanverwant. Het aangaan van een personenvennootschap met deze partner zou derhalve op basis van de tekst van de Meststoffenwet tot gevolg hebben dat de melkveefosfaatreferentie komt te vervallen.
De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (uitvoeringsinstantie) heeft aangegeven dit niet wenselijk te vinden en daaromtrent wellicht een andere (soepelere) koers te varen. Dit standpunt is echter niet vertaald in wetgeving. Uiteraard is dit wel wenselijk. Het is immers niet uit te leggen dat een samenwerking met een broer of een nichtje voor de omvang van de melkveefosfaatreferentie geen nadelige gevolgen heeft en met een echtgenote wél!
Alle (rechts)onzekerheid hieromtrent moet zo snel mogelijk worden weggenomen.
Het is van belang dat bij elke wijziging ten aanzien van zowel bedrijfsvoering (‘landbouwer’) als structuur (‘bedrijf’) van een melkveebedrijf wordt beoordeeld of het risico bestaat van het vervallen van de melkveefosfaatreferentie. Anders kan men voor zeer vervelende en wellicht kostbare verrassingen komen te staan …