Bodemvruchtbaarheid: coherente, integrale regelgeving geboden
mr. W.H.G.A. Filott MPF Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.‘Landbouw is de meest destructieve industrie van deze planeet’
Uitspraak van Herman Wijffels, tijdens het symposium Down2Earth op 4 december 2015 te Wageningen.
De wereldbevolking is voor de voedselvoorziening direct of indirect afhankelijk van de voortbrengselen van de bodem en de bewerking daarvan door landbouwers. Bodemvruchtbaarheid is daarom van groot belang. Bodemvruchtbaarheid kan omschreven worden als de capaciteit van de bodem om producten voort te brengen. De daadwerkelijke opbrengst is natuurlijk ook afhankelijk van andere factoren zoals klimaat, water, gewas en bedrijfsvoering.
De wereldbevolking groeit per minuut met 170 mensen. Een exponentiële groei vindt plaats in Afrika. Dat continent telde rond 1900 200 miljoen bewoners, nu 1 miljard en bij ongewijzigde, voortgaande groei in 2100 4 miljard. De voedselvoorziening is nu al in bepaalde gebieden een probleem en bij een toenemende wereldbevolking staat voedselschaarste bij wijze van spreken aan de deur.
Bodemvruchtbaarheid – en het behoud daarvan – is dus letterlijk van levensbelang voor mens en dier. Er komt immers geen grond bij. Integendeel: door woningbouw, industrie, infrastructuur en erosie wordt grond aan het landbouwareaal onttrokken.
Het productievermogen van landbouwgrond is de laatste anderhalve eeuw in ontwikkelde landen enorm toegenomen door de uitvinding en toepassing van kunstmest met als pionier Justus von Liebig. Tot dan toe werden dierlijke mest en ander organisch afval gebruikt ter bevordering van de vruchtbaarheid en ter voorkoming van uitputting van de grond. Ook het drieslagstelsel, met vruchtwisseling en braaklegging, droeg daaraan bij.
Een belangrijke bedreiging voor de bodemvruchtbaarheid is het handelen van de landbouwers zelf. De manier waarop de bodem wordt gebruikt is van grote invloed op de vruchtbaarheid. De landbouwers worden daartoe in belangrijke mate gedwongen door de marktwerking en daarmee de prijsvorming voor hun producten.
Het (overmatig) gebruik van kunstmest kan (op den duur) leiden tot vermindering van de vruchtbaarheid van de bodem en tot lagere opbrengsten. Overigens wordt die ook bedreigd door verzilting, verdichting van de bodem door gebruik van zware landbouwmachines, verontreiniging door industrie, pesticiden en herbiciden, overbemesting, achteruitgang in biodiversiteit, klimaatverandering en in grote delen van de wereld ook door erosie door water en wind.
Herstel en behoud van bodemvruchtbaarheid zijn, gelet op het belang daarvan voor de voedselvoorziening, niet alleen een zaak voor de landbouwers als grondgebruikers en voedselproducenten maar zeker ook voor de overheid als hoeder van het algemeen belang. Het middel van de overheid om dat te bevorderen is regelgeving.
Welke regelgeving is er thans op dit terrein? Ik beperk me tot Europese en nationale regelgeving. De Europese Unie heeft een aantal richtlijnen vastgesteld die direct of indirect van invloed kunnen zijn op de bodemvruchtbaarheid. Ik noem de Kaderrichtlijn Water (2000), die als doel heeft schoon en gezond water, de Grondwaterrichtlijn (2006), die bescherming van milieu en menselijke gezondheid beoogt, en de Nitraatrichtlijn (1991) met als doel watervervuiling van oppervlaktewater en grondwater door nitraten uit agrarische bron te verminderen of te voorkomen. In Nederland noem ik Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Meststoffenwet.
Is meer regelgeving voor bescherming van de bodemvruchtbaarheid wenselijk, nuttig en geboden? Zoals al uit de titel van deze bijdrage moge blijken, ben ik van mening dat dat het geval is.
Ook in Nederland neemt de bodemvruchtbaarheid af. Dat schijnt zelfs al het geval te zijn in pas enkele tientallen jaren in productie zijnde grond in de IJsselmeerpolders. In Europa bevat zo`n 45% van de bodem te weinig organische stof wat negatieve gevolgen voor de vruchtbaarheid heeft. En volgens een recent bericht in de NRC van 3 mei 2017 dreigt zelfs in de meest vruchtbare streken van Afrika uitputting van de bodem. Het gevaar van de gevolgen van afname van bodemvruchtbaarheid wordt overigens de laatste tijd wel herkend. Er zijn (kleinschalige) initiatieven om het tij te keren. Denk aan de opkomst van biologische landbouw en de aandacht voor biodiversiteit, niet alleen bij maatschappelijke organisaties maar ook bij landbouworganisaties. Dat moge blijken uit bijvoorbeeld de ontwikkeling van de Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij van FrieslandCampina en een recente uitspraak van de voorzitter van de ZLTO in een interview ‘De boer is een agro-ecoloog’.
Regelgeving zou idealiter mondiaal moeten zijn maar dat is voorlopig wensdenken, hoewel het klimaatakkoord van Parijs, ondanks de terugtrekkende beweging van de Verenigde Staten, bemoedigend is.
Regelgeving zal in ons continent in het bijzonder moeten komen van de Europese Unie. Landbouw is immers een speerpunt van dit Europese samenwerkingsverband. Europese regelgeving is tot op heden primair gericht op andere doeleinden met in een aantal gevallen ook positieve gevolgen voor de bodemvruchtbaarheid. Gerichte regelgeving ontbreekt echter. In 2006 is daartoe wel een poging ondernomen met een ontwerp voor een Bodemrichtlijn. De doelomschrijving in dit ontwerp luidde als volgt: ‘Deze richtlijn stelt een kader vast voor de bescherming van de bodem en het behoud van het vermogen om alle hierna genoemde ecologische, economische, maatschappelijk en culturele functies te vervullen’.
Zoals uit die doelomschrijving blijkt, was het een kaderrichtlijn met een zeer breed spectrum. Helaas is dat ontwerp in 2014 ingetrokken omdat de lidstaten geen overeenstemming hierover konden – of beter gezegd wilden – bereiken. Naast dit mislukte initiatief zijn er ook positieve ontwikkelingen. Ik noem The Thematic Strategy for Soil Protection van 2006 en het 7de Environment Action Programme van 2014. In het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid wordt de uitbetaling van subsidiegelden onder meer gekoppeld aan vergroening.
Hoe het ook zij, regelgeving direct doelgericht op herstel en behoud van bodemvruchtbaarheid is er niet. Naar mijn mening zou er al een grote stap genomen worden als op Europees niveau een verplicht bodemvruchtbaarheidscertificaat in het leven zou worden geroepen. Een dergelijk type regelgeving is al te vinden in diverse richtlijnen die gericht zijn op energiebesparing. Ik noem het energielabel voor huishoudelijke apparaten, verlichtingsbronnen en auto’s en het energieprestatiecertificaat voor woningen. Deze richtlijnen houden geen verplichting in tot het energiezuiniger maken van deze producten, maar onder druk van consumenten en belangenorganisaties is dat wel gebeurd, met soms spectaculaire resultaten zoals bij koelkasten.
Ik realiseer me dat een verplicht bodemvruchtbaarheidscertificaat op weerstand en problemen van technische en juridische aard zal stuiten. Denk bij problemen alleen maar aan het vaststellen van criteria om de bodemvruchtbaarheid en de factoren die daarop van invloed zijn, te bepalen. Problemen zouden geen belemmering mogen vormen voor invoering van een dergelijk certificaat. Problemen zijn er immers om opgelost te worden.
Op de wat langere duur kan en zal zo`n certificaat naar mijn overtuiging leiden tot een beter herstel en behoud van de bodemvruchtbaarheid, een element gaan vormen bij de prijsvorming van koop en pacht van agrarische grond en – zeker niet onbelangrijk – tot meer begrip en waardering van het publiek voor de landbouwsector leiden.