Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte 2007 nr. 2

Autobedrijf Harry van der Veer/Woningbouwvereniging Beter Wonen Patrimonium (TvHB 2007/7)

prof. mr. A.W. Jongbloed en mw. mr. N. Eeken*

Hoger beroep van Kantonrechter Eindhoven 19 mei 2005 en 17 november 2005 Samenvatting Zelfs indien nog niet is voldaan aan alle vereisten voor de aanvang van de bouw, kan sprake zijn van een dringend eigen belang. Hof Autobedrijf Harry van der Veer B.V., gevestigd te Eindhoven, appellante, verder te noemen: Van der Veer, procureur: mr. R.F.W. van Seumeren tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Woningbouwvereniging Beter Wonen Patrimonium, gevestigd te Eindhoven, geïntimeerde, verder te noemen: Beter

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

Wonen, procureur: mr. C.P. Liesker. (…) 11. De verdere beoordeling 11.1. In r.o. 4.1 van het tussenarrest van 25 april 2006 heeft het hof uiteengezet waarom het in deze procedure gaat. Het hof verwijst kortheidshalve naar die rechtsoverweging. 11.2. Grief 1 luidt: ‘Ten onrechte heeft de kantonrechter Beter Wonen, althans haar raadsman, bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg d.d. 15 juni 2005, toegestaan een 16 pagina’s tellende pleitnota voor te dragen, over te leggen om deze vervolgens aan de processtukken toe te voegen.’ 11.2.1. Voor zover erover geklaagd zou worden dat de kantonrechter desdoende het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden (een dergelijke klacht leest het hof overigens niet in de toelichting) heeft Van der Veer geen belang bij de grief omdat zij in hoger beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om tegen de stellingen in die pleitnota verweer te voeren. 1.1.2.2. Voor zover erover wordt geklaagd dat de kantonrechter heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde faalt de grief reeds omdat de gewraakte handelwijze niet tot een andere beslissing in hoger beroep kan leiden. Van der Veer geeft ook niet aan wat de gevolgen van de door haar gewraakte handelwijze zouden moeten zijn. De grief voldoet daarmee niet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. 11.3. Grief 2 luidt: ‘Ten onrechte overweegt de kantonrechter in rechtoverweging 4.3 van het tussenvonnis van 19 mei 2005 dat Beter Wonen het gehuurde duurzaam in eigen gebruik wenst te nemen.’ 11.3.1. Blijkens de toelichting op de grief grondt Van der Veer haar grief op de stelling dat voor het aannemen van dringend nodig hebben voor eigen gebruik in de zin van artikel 7:296 lid 1 onder b BW noodzakelijk is dat sprake is van het persoonlijk en daadwerkelijk in gebruik nemen van het gehuurde door de verhuurder (dan wel de andere in die bepaling genoemde nabij staande personen) en dat daarvan geen sprake zal zijn. 11.3.2. De grief faalt. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat realisatie van de geplande woningbouw (en verhuur aan derden) door de woningbouwvereniging leidt tot een persoonlijk en duurzaam in gebruik nemen van het gehuurde door Beter Wonen. De omstandigheid dat aan derden wordt verhuurd staat daaraan niet in de weg. Voldoende is dat de woningbouwvereniging haar eigen doelstellingen als verhuurster realiseert. 11.3.3. De verwijzing naar de Kamerstukken II 1970/71, nummer 6, pagina 8 faalt reeds omdat daar de wetgever niet voor ogen stond het zich hier voordoende geval van een woningbouwvereniging die nieuwbouw realiseert. 11.3.4. Het hof voegt hieraan toe dat Van der Veer bovendien geen belang heeft bij deze grief (en de daarop voortbouwende grieven) omdat de mede aangevoerde opzeggingsgrond (waaraan het hof zou toekomen in het kader van de devolutieve werking van het appel), namelijk de afweging van belangen als bedoeld in artikel 7:296 lid 3 BW, eveneens leidt tot beëindiging van de huurovereenkomst. Het belang van de woningbouwvereniging bij realisering van woningen en zoals gepland weegt (veel) zwaarder dan het belang van Van der Veer bij voorzetting van de huurovereenkomst . 11.4. Grief 3 luidt: ‘Ten onrechte overweegt de kantonrechter in rechtsoverweging 4.5 van zijn tussenvonnis van 19 mei 2005 dat als duurzaam eigen gebruik (curs. procureur) ook in aanmerking komt een renovatie van de bedrijfsruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.’ 11.4.1. Blijkens de toelichting steunt deze grief op de stelling dat met renovatie van het gehuurde, waaronder mede te begrijpen is sloop door vervangende nieuwbouw, nog niet is voldaan aan het vereiste van eigen gebruik. 11.4.2. De grief faalt reeds omdat de met realisering van de onderhavige sloop en realisering van de bouwplannen van de woningbouwvereniging gevolgd door verhuur, naar het oordeel van het hof, wel en in voldoende mate zal zijn voldaan aan het vereiste van ‘eigen gebruik’, namelijk gebruik ter realisering van de doeleinden die de woningbouwvereniging zich gesteld heeft en zoals deze in het maatschappelijk verkeer ook worden opgevat, zie art. 7:220 lid 4 jo. 7:296 lid 1 sub b BW. 11.5. Grief 4 luidt: ‘Ten onrechte overweegt de kantonrechter in rechtsoverweging 4.5 van zijn tussenvonnis van 19 mei 2005 dat naar zijn oordeel de noodzaak tot renovatie en daarmee het eigen gebruik voldoende dringend is.’ 11.5.1. Het betoog van Van der Veer dat de sloop en realisatie van de nieuwbouw in casu nog geen dringende omstandigheid in de zin van artikel 7:296 BW opleveren, faalt, mede in aanmerking nemende het maatschappelijk belang bij deze nieuwbouw en de toegezegde steun bij de uitvoering van die plannen van overheidszijde. Beter Wonen heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten behoeve van de verhuur aan (huur)woningzoekenden binnen afzienbare termijn de nieuwbouw wil en waarschijnlijk ook kan doen realiseren. Voor deze dringendheid is niet bepalend dat nog niet aan alle vereisten voor de aanvang van de bouw is voldaan. 11.5.2. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat nieuwbouw als hier aan de orde langdurige voorbereiding vraagt die niet nauwkeurig valt te plannen en waarbij, in de loop der tijd, tal van wijzigingen kunnen optreden (die mogelijk vertraging, maar ook wel versnelling kunnen opleveren). Zo is er het door Beter Wonen aangevoerde bodemonderzoek waarvan de resultaten en de gevolgen (in de tijd) niet aanstonds te voorspellen zijn. Hetzelfde geldt voor de afgifte van sloopvergunningen en wijzigingen van bestemmingsplannen. Anders gezegd: het kan mee- maar ook tegenvallen. 11.5.3. Anderzijds valt het voor Beter Wonen niet in te schatten hoeveel tijd gemoeid is met de beëindigings- en ontruimingsprocedure. Van Beter Wonen kan niet worden verlangd dat zij eerst met die procedure begint als aan alle voorwaarden voor de realisering van nieuwbouw is voldaan. Het hof wijst erop dat de wetgever (in beginsel) niet heeft gewild dat een beslissing uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard – Van der Veer doet daar ook een beroep op – zodat voor een procedure in drie instanties ruim de tijd (zo’n vijf jaar) moet worden genomen. In de onderhavige zaak dateert de inleidende dagvaarding van 15 maart 2004. Een arrest van de Hoge Raad, dat ook nog een vernietiging kan inhouden met verdere vertraging als gevolg, valt niet voor eind 2008 te verwachten. 11.5.4. Gelet op deze ‘inschattingen’ kon Beter Wonen de procedure aanvangen op het moment dat zij dat deed. Het was ongetwijfeld een meevaller voor Beter Wonen dat het vonnis van de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. Zij mocht daar niet zonder meer op rekenen. Dat er nadien, in het bijzonder ná het eindvonnis, verdere vertragingen zijn opgetreden bij de realisering van de bouw, ontneemt dan ook aan de dringendheid niet haar karakter, noch ten tijde van de inleidende dagvaarding, noch ten tijde van het eindvonnis van de kantonrechter en evenmin ten tijde van dit arrest. 11.5.5. Tegen deze achtergrond falen ook de klachten van Van der Veer over de noodzaak van bodemonderzoek en de mogelijkheden voor zodanig onderzoek zonder (gedeeltelijke) sloop van het gehuurde. 11.5.6. Wel kan de omstandigheid dat het project nog onvoldoende rijp is om aan te vangen, alsmede vertragingen in de loop van de procedure, reden zijn om hetzij het geding een tijdje aan te houden of daarmee rekening te houden bij het bepalen van de ontruimingstermijn. Die omstandigheden nemen echter niet weg dat Beter Wonen mocht verlangen te weten, en ook tijdig moest weten, dat zij binnen afzienbare tijd tot ontruiming kan overgaan zodra de stand van zaken van het project en de stand van het onderhavige geding daartoe aanleiding zou gaan geven. 11.5.7. De grief faalt derhalve. 11.6. Grief 5 luidt: ‘Ten onrechte overweegt de kantonrechter in het vonnis van 17 november 2005 dat de onroerende zaak aan de Hoefkestraat 5a en 1 als één huurobject moeten worden beschouwd en dat derhalve de huuropzegging door Beter Wonen van de huur ten aanzien van het pand aan de Hoefkestraat 5a mede moet worden geacht betrekking te hebben op de huur van het pand aan de Hoefkestraat 1.’ 11.6.1. In het eindvonnis heeft de kantonrechter de uitbreiding van de opzegging die naar haar tekst alleen betrekking heeft op Hoefkestraat 5a – met Hoefkestraat 1 behandeld als vermeerdering van eis en deze vermeerdering toegelaten. Voor zover de grief over dit toelaten van deze uitbreiding klaagt faalt zij, want tegen het toelaten van een vermeerdering van eis staat geen hoger beroep open, artikel 130 lid 2 Rv. 11.6.2. Voor zover Van der Veer klaagt over de uitleg van de opzegging, als zou deze beperkt zijn tot Hoefkestraat 5a nu die opzegging tekstueel alleen spreekt van 5a, faalt de grief evenzeer. Gelet op het doel dat Beter Wonen heeft bij de beëindiging van de huurovereenkomst, moet het voor Van der Veer zonder meer duidelijk zijn geweest dat Beter Wonen de huur van het gehele gehuurde complex wilde beëindigen en dat zij het hele complex wilde doen ontruimen, dus inclusief Hoefkestraat 1. Zijn beroep op het ontbreken van kennis omtrent de herontwikkelingsplannen noopt niet tot een ander oordeel. Van der Veer heeft moeten begrijpen dat nieuwbouw naar aard en omvang als door Beter Wonen beoogd niet valt te verenigen met instandhouding van het gehuurde. Met de aanduiding 5a, in het licht van de overige omstandigheden is voldoende aan dit verlangen van Beter Wonen om het gehele complex te ontruimen, tegemoetgekomen. De enkele omstandigheid dat de gemeente een deel van het gehuurde met 5a en een ander deel met 1 nummert doet daar niet aan af. 11.6.3. Ten overvloede wijst het hof nog op het volgende. Oorspronkelijk huurde H.A. van der Veer van Beter Wonen. Uit het bij de inleidende dagvaarding gevoegde vonnis van 7 februari 2002 van een eerdere procedure tussen partijen blijkt dat H.A. van der Veer verzocht heeft de vennootschap voor hem in de plaats te stellen in de huur voor de bedrijfsruimte gelegen aan de Hoefkestraat 5a, en niet van 1. Kennelijk voert ook Van der Veer alleen nummer 5a als straatnummer voor het gehele bedrijfspand. Zulks blijkt overigens ook uit de Handelsregistervermelding. 11.7. Grief 6 luidt: ‘Ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie en reconventie van elkaar losgekoppeld in het vonnis van 17 november 2005 door in conventie de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde uitvoerbaar bij voorraad toe te wijzen en over de vordering in reconventie nog geen eindbeslissing te nemen.’ 11.7.1. Deze grief heeft betrekking op toepassing van artikel 138 lid 1 Rv. De klacht is ongegrond. Het stond de kantonrechter vrij om op een deel van het gevorderde te beslissen en een ander deel aan te houden. Daarbij doet overigens niet ter zake dat sprake is van een reconventie. Ook als de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten in conventie waren verzocht had de kantonrechter kunnen ‘splitsen’ zoals hij deed. Anders dan Van der Veer betoogt staat het wettelijk systeem niet aan deze afsplitsing in de weg. 11.7.2. Daarbij komt dat de grief niet voldoet aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld, nu daarin, noch in de toelichting wordt uiteengezet tot welk gevolg de grief zou moeten leiden. De grief kan er, naar haar aard, in ieder geval niet toe leiden dat op de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst anders wordt beslist. 11.7.3. De klacht van Van der Veer dat van hem bezwaarlijk kan worden verlangd te ontruimen en verhuizen zonder dat hij de beschikking heeft over de desbetreffende tegemoetkoming gelet op zijn financiële positie is weliswaar begrijpelijk, maar behoefde de kantonrechter er niet van te weerhouden, gebruikmakende van de discretionaire bevoegdheid van artikel 138 lid 1 Rv, om te beslissen zoals hij deed. In het algemeen vallen de financiële mogelijkheden van de huurder in zijn eigen risicosfeer, terwijl er voor Van der Veer niets aan in de weg stond een voorschot op de kosten te vorderen hetzij bij wege van provisionele beslissing hetzij in kort geding. 11.8. Grief 6, verborgen grief. 11.8.1. In grief 6 wordt tevens geklaagd over het verzuim door de kantonrechter toepassing te geven aan artikel 7:297 lid 2 Rv. 11.8.2. Deze bepaling is geschreven in het belang van verhuurder, niet in het belang van de huurder. Het is immers de verhuurder die de gelegenheid moet worden geboden de vordering in te trekken. Van der Veer kan zich niet over de verkeerde toepassing beklagen. 11.8.3. Overigens heeft Beter Wonen afstand gedaan van dit recht op beraad en intrekking, zodat de kantonrechter aan deze aanhouding niet toe kon komen. 11.8.4. Grief 6 faalt mitsdien. 11.9. Grief 7 luidt: ‘Ten onrechte heeft de kantonrechter het vonnis van 17 november 2005 in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.’ 11.9.1. Ingevolge de laatste volzin van artikel 7:295 lid 1 BW kan de rechter zijn toewijzend vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren indien het verweer van de huurder hem kennelijk ongegrond voorkomt. 11.9.2. Het beroep van Van der Veer op HR 8 januari 1982, NJ 1982, 445, faalt reeds omdat aldaar sprake was van huurrecht woonruimte waarvoor geen bepaling geldt als in artikel 295 lid 1 laatste zin BW. 11.9.3. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het verweer van Van der Veer ten aanzien van de beëindiging van de huurovereenkomst kennelijk ongegrond is. Van der Veer heeft moeten begrijpen dat zijn verweer tegen de beëindiging van de huurovereenkomst geen kans van slagen had, of het nu is op grond van dringend eigen gebruik of op de belangenafweging. Enige discussie is mogelijk geweest over de termijn waarop de huurovereenkomst zou gaan eindigen (althans feitelijk ontruimd moet worden) en over de hoogte van de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, doch deze verweren staan aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet in de weg, mede gelet op hetgeen in r.o. 11.5 werd overwogen. 11.9.4. Tegen het arrest in het incident (waarin de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad werd afgewezen) is cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding bepleit dat artikel 7:297 lid 1 BW zich ertegen verzet dat de rechter de vordering van de verhuurder tot huurbeëindiging op een eerdere datum afdoet dan het verzoek van de huurder tot toekenning van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, en daarmee derogeert aan artikel 138 lid 1 Rv. Het hof deelt deze opvatting niet. Het is afhankelijk van de omstandigheden of de rechter gebruik zal maken van zijn bevoegdheden uit artikel 138 lid 1 Rv. 11.9.5. De kantonrechter heeft kennelijk geoordeeld dat splitsing noodzakelijk was om de voortgang van de werkzaamheden te garanderen. Tot dit oordeel kon de kantonrechter redelijkerwijze komen. Aan Van der Veer was ruim de tijd gegund om andere bedrijfsruimte te vinden. 11.9.6. Bij een vernietiging heeft Van der Veer thans geen belang meer nu het vonnis is geëxecuteerd en ongedaanmaking niet mogelijk is, althans niet wordt gevraagd. 11.10. Grief 8 luidt: ‘Ten onrechte heeft de kantonrechter de huurverhouding beëindigd per 1 maart 2006 en per deze datum Van der Veer bevolen, het gehuurde te ontruimen.’ 11.10.1. In de toelichting op de grief wordt verwezen naar haar incidentele conclusie. Op het incident is inmiddels beslist, terwijl veel van de daar genoemde klachten in de voorgaande grieven reeds zijn besproken. De grief heeft kennelijk geen zelfstandige betekenis. 11.10.2. Het hof voegt hieraan toe dat, zo bleek ter gelegenheid van het pleidooi, de ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden en het gehuurde (grotendeels) is afgebroken. Ongedaanmaking van hetgeen werd verricht op basis van het vonnis, wordt niet gevraagd en is praktisch ook onmogelijk. Tegen deze achtergrond heeft Van der Veer geen belang bij het bepalen van een nadere datum voor de ontruiming. 11.10.3. Gezegd dient te worden dat nieuwe omstandigheden opkomende na het vonnis van de kantonrechter maar voorafgaande aan de feitelijke ontruiming (deze vond plaats in de weken ná 25 augustus 2006) zouden hebben kunnen leiden tot aanhouding van de ontruiming. Partijen hebben daaromtrent een kort geding gevoerd, dat door Van der Veer is verloren. Een en nader staat thans niet ter beoordeling van het hof. Hetzelfde geldt voor de wijze van ontruiming en de gevolgen daarvan. 11.11. Grief 9 luidt: ‘Ten onrechte overweegt de kantonrechter in het vonnis van 17 november 2005 onder punt 2.13 dat Van der Veer geen aanspraak kan maken op een schadeloosstelling als bedoeld in artikel 7:309 lid 1 BW.’ 11.11.1. Artikel 7:309 BW voorziet in een schadeloosstelling in het geval sprake is van afbraak van het gehuurde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang. Naar het oordeel van het hof kan de voorgenomen nieuwbouw niet worden aangemerkt als een werk van algemeen belang als bedoeld in deze bepaling. De omstandigheid dat ‘de burgers van Eindhoven’ in aanmerking komen om een woning te huren, is daartoe onvoldoende. Om aan dit criterium te voldoen is nodig dat, na realisering, het gebouwde ‘het publiek’ dient. Hier zullen, na verhuur, alleen Beter Wonen en de huurders degenen zijn die gebruikmaken van de nieuwbouw. Terecht heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontbreken van een publieke of openbare functie van het gebouwde in de weg staat aan het aannemen van het vervuld zijn van het bepaalde in artikel 7:309 BW. 11.11.2. De grief faalt mitsdien. 11.12. Van der Veer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen. 12. De uitspraak Het hof: - bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep; - veroordeelt Van der Veer in de kosten van de hoofdzaak in het hoger beroep (…). Dit arrest is gewezen door mrs. Den Hartog Jager, Van den Bergh en Kleijngeld (…). Commentaar 1. In TvHB 2006, p. 35-39 werd de door Van der Veer bestreden uitspraak van de Eindhovense kantonrechter onder de loep genomen. Toen lag de nadruk met name op de toepasselijkheid van art. 7:309 BW (schadeloosstelling bij afbraak in het algemeen belang). Het hof oordeelt daarover dat de voorgenomen nieuwbouw niet kan worden aangemerkt als een werk van algemeen belang als bedoeld in art. 7:309 BW. De omstandigheid dat ‘de burgers van Eindhoven’ in aanmerking komen om een woning te huren, is daartoe onvoldoende. Om aan dit criterium te voldoen, is nodig dat, na realisering, het gebouwde ‘het publiek’ dient. In dit concrete geval zullen na verhuur echter alleen Beter Wonen en de huurders degenen zijn die gebruikmaken van de nieuwbouw. Begrijpelijkerwijs overweegt het hof dan ook dat het terecht is dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontbreken van een publieke of openbare functie van het gebouwde in de weg staat aan het aannemen van het vervuld zijn van het bepaalde in art. 7:309 BW. 2. In deze uitspraak in hoger beroep is het punt dat de meeste aandacht trekt de invulling van het begrip ‘dringend eigen gebruik’. Dat sloop gevolgd door nieuwbouw als eigen gebruik valt aan te merken, is niets nieuws en daarom faalt grief 3. Interessanter is dat niet wordt geëist dat aan alle formaliteiten voor aanvang van de bouw is voldaan, wil dit eigen gebruik als dringend kunnen worden aangemerkt. Met juistheid wijst het hof erop dat geplande nieuwbouw een lange voorbereidingstijd vergt waarbij in de loop der tijden tal van wijzigingen kunnen plaatsvinden (die soms voor vertraging, maar soms ook voor versnelling kunnen zorgen), terwijl met name niet duidelijk is hoeveel tijd een ontruimingsprocedure zal vergen. Van de verhuurder kan niet worden verlangd dat zij pas met de beëindigings- en ontruimingsprocedure begint als aan alle voorwaarden voor de realisering van sloop en nieuwbouw is voldaan, aldus het hof. Daarbij acht het hof van belang dat de wetgever in beginsel niet heeft gewild dat een beslissing uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard (art. 7:295 lid 1 BW), zodat daarop niet kan worden gerekend en voor een procedure tot en met de Hoge Raad ruim de tijd moet worden genomen. Een en ander mag de verhuurder meewegen bij het bepalen van het moment waarop hij een procedure begint. 3. Is het betreurenswaardig als de uiteindelijke uitspraak toch anders uitvalt dan aanvankelijk werd aangenomen? Dit valt te overzien, omdat in gevallen als deze het uiteindelijk aankomt op schadevergoeding. Dat in een dergelijk geval Van der Veer zijn bedrijf niet meer op dezelfde plaats kan uitoefenen is vervelend, maar kan met schadevergoeding worden opgelost: hetzij in geld, hetzij in natura (vgl. art. 6:103 BW). Daar staat tegenover dat de bewoners van de ter plaatse gebouwde woningen al die tijd het genot van hun woonruimte hebben gehad. Het komt derhalve aan op een afweging en daarbij moet worden bedacht dat ook factoren als het algemeen belang mogen worden betrokken bij de afweging. Het kan en mag uiteraard niet zo zijn dat iemand die de proceskansen totaal verkeerd beoordeelt of bewust – teneinde tijd te rekken – een kansloze procedure voert, een maatschappelijk zeer gewenste ontwikkeling vele jaren kan ophouden. 4. Tot slot valt erop te wijzen dat in deze uitspraak de diverse grieven kort en bondig (misschien soms zelfs een beetje geïrriteerd?) worden verworpen. Als in eerste aanleg mogelijk het beginsel van hoor en wederhoor niet correct is toegepast, heeft klagen in hoger beroep weinig effect. De verwerping van grief 1 komt er in wezen op neer dat het hof oordeelt: u hebt nu uw kans in hoger beroep, dus niet langer zeuren. Ook grief 6 over de ontkoppeling van conventie en reconventie, grief 7 uitvoerbaarheid bij voorraad en grief 8 over de tenonrechtebeëindiging huurovereenkomst en bevolen ontruiming, worden kort en krachtig afgedaan. Daarbij zij aangetekend dat wie in een bedrijfsruimte zich beroept op een uitspraak betreffende woonruimte (zoals in grief 7 aan de orde was) zich moet realiseren dat al spoedig zal worden geoordeeld: bedrijfsruimte is geen woonruimte en dus is de uitspraak niet van (overeenkomstige) toepassing. De advocaat doet er goed aan duidelijk te maken waarom een dergelijke uitspraak naar analogie moet worden toegepast. Tot slot geldt dat de tijd in het nadeel van Van der Veer werkte. In casu was al ontruimd en was over de gedwongen ontruiming tussentijds een kort geding gevoerd, waarbij Van der Veer in het ongelijk was gesteld. Dan ligt het voor de hand dat in casu wordt geoordeeld dat er geen belang bestaat bij de desbetreffende grief nu het desbetreffende vonnis is geëxecuteerd en herstel niet meer mogelijk is (i.c. 8). Indien Van der Veer inhoudelijk in het gelijk was gesteld, was een veroordeling tot betaling van schadevergoeding uiteraard wel mogelijk.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Jurisprudentie
Organisatie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Auteurs
prof. mr. A.W. Jongbloed en mw. mr. N. Eeken*
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Bron
TvHB 2006, 4, p. 35-39
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:TvHB/3268

Verder in 2007 nr.2

 Brandpreventie: wie betaalt?

Om het brandveilig bedrijfsmatige gebruik van gebouwen te bevorderen bevat elke gemeentelijke bouwverordening een aantal gebruiksvoorschriften. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de verplichte aan...

 De winkelmarkt in 2006: Eindelijk! Het gaat weer goed met de detailhandel!

Het jaar 2007 is alweer enkele maanden onderweg. Toch is het goed om, wat de winkelvastgoedmarkt betreft, even stil te staan en terug te blikken op het voorgaande jaar. Het jaar 2006 was voor de...

 Artikel 7:220 BW voor artikel 7:296 lid 1 sub b BW?

Moet worden getoetst of de verhuurder zich had kunnen beroepen op artikel 7:220 BW voordat een beëindiging uit hoofde van artikel 7:296 lid 1 sub b BW aan de orde is?