Francis / Hooge Huys N.V. (TvAR 1997/4896)
Pachtwet, art. 19, 25, 31, 56c en 104; Beschikking superheffing 1993, art 23; Rv, art. 109, 332; BW 3:166-2
Akte van niet-dienen van dupliek in conventie/ repliek in reconventie. De pachtkamer van het kantongerecht heeft terecht geconstateerd dat Fr. op het standpunt van H.H. in conventie niet meer is ingegaan en het verweer van H.H. in reconventie niet meer heeft weersproken. Om die reden heeft de pachtkamer van het kantongerecht het verweer van Fr. in
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
conventie terecht kunnen passeren en het verweer van H.H. in reconventie terecht kunnen honoreren. Het hoger beroep strekt er echter ook toe om in de eerste aanleg gemaakt verzuim te herstellen, voorzover niet in strijd met de goede procesorde. Fr. (voormalige pachter) heeft de boerderij van H.H. (voormalige verpachtster) gekocht voor de door de grondkamer vastgestelde waarde als bedoeld in art. 56c Pachtwet onder vermelding dat H.H. geen afstand doet van haar aanspraak op het met de boerderij samenhangende melkquotum. Vordering van Fr. wegens onverschuldigde betaling van pachtersinvesteringen, waaronder een bedrag dat in de koopsom is begrepen voor de overname van de HgboxenstaL De grondkamer heeft de ligboxenstal steeds bij de herzieningen van de pachtprijs betrokken. Hiertegen heeft Fr. nimmer bezwaar gemaakt. Het beroep op onverschuldigde betaling is ongegrond en moet zelfs als niet serieus gemeend worden aangemerkt. Nu Fr. geduren-de ongeveer 20 jaar stilzwijgen heeft bewaard en ten slotte de koopsom heeft betaald conform de beschikking van de grondkamer waarin de waarde van de ligboxenstal was betrokken, stond voor Fr. slechts de weg van art. 31 Pachtwet open. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Verwerping van het beroep op Fr. van op de zogenaamde factorkostenmethode bij de afrekening van het melkquotum.
Het hof handhaaft zijn algemene uitgangspunt dat ingeval van pachtbeëindiging anders dan door vermenging, behoudens bijzondere omstandigheden een redelijke vergoeding voor het melkquotum is: de helft van de waarde daarvan voorzover dit met het pacht-object samenhangt. Daarbij dient te worden bedacht dat de aanspraak op een quotum een vermogensrecht is, dat is ontstaan door een overheidsmaatregel zonder dat de inspanningen van verpachter en pachter waren gericht op de verkrijging van dat recht en zonder dat zij bij het nemen van hun beslissingen rekening hebben gehouden met de door de invoering van de superheffing ontstane situatie. Daarom dient weging achteraf van factoren zoals in het arrest vermeld achterwege te blijven. Bovendien heeft als gevolg van de invoering van de quotumregeling in 1984 zowel de pachter als de verpachter een vermogensrecht met betrekking tot het toegekende melkquotum verkregen. De aandelen van verpachter en pachter in een dergelijk gemeenschappelijk goed zijn blijkens art. 3:166, lid 2 BW in beginsel gelijk. Dit uitgangspunt moet wel worden gecorrigeerd in een geval als het onderhavige van beëindiging van de pachtovereenkomst door vermenging.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.