Bedrijfsopvolging van vader op zoon in de landbouw fiscaal bezien
Mr. A.J.M, van Poppel
Het begrip landbouwbedrijf en de landbouwvrijstelling
Alvorens in te gaan op de problemen en mogelijkheden, die zich voordoen bij de overdracht van een agrarisch bedrijf in Nederland, lijkt het dienstig in te gaan op het begrip landbouwbedrijf en de landbouwvrijstelling. Artikel 8 van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet I.B.) onder letter b zegt het volgende: 'Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf terzake van waarde-veranderingen van gronden - daaronder begrepen de ondergrond
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
van gebouwen - behoudens voorzover de waardeverandering in de uitoefening van het bedrijf is ontstaan.'
Een uitwerking van het begrip landbouwbedrijf vinden wij niet in de Wet I.B. Een definitie daarvan is te vinden in artikel 18 van het Besluit op de inkomstenbelasting 1941. Dit artikel luidt als volgt:
1. 'Landbouwbedrijf in den zin van dit besluit is elk bedrijf, dat gericht is op het met behulp van natuurkrachten winnen van planten of plantendeelen, dan wel op het fokken, telen of houden van dieren, indien daarbij hoofdzakelijk voort-brengselen van het eigen landbouwbedrijf worden verbruikt, zoals: 1° akkerbouw, tuinbouw, fruitteelt, bloembollenteelt en boomkwekerij; 2° veehouderij, vetweiderij en pluimveehouderij.
2..........(Voor ons thans niet van belang)'.
Bij arrest van 5 maart 1969, gepubliceerd in BNB 1969/83, oordeelde de Hoge Raad dat het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op goede gronden had geoordeeld, dat voor de toepassing van artikel 8 letter b van de Wet I.B. alleen dan van een land-bouwbedrijf sprake is, indien wordt voldaan aan de definitie, welke daaraan in arti-kel 18 van het Besluit wordt gegeven.
Enige verduidelijking behoeft nog het hiervoor genoemde begrip 'hoofdzakelijk'. Zoals uit de hiervoor vermelde definitie blijkt, is ten aanzien van bijvoorbeeld de rundveehouderij alleen sprake van een landbouwbedrijf indien daarbij 'hoofd-zakelijk voortbrengselen van het eigen landbouwbedrijf worden verbruikt'. De rechtspraak heeft in het verleden uitgemaakt, dat van 'hoofdzakelijk' sprake is, in-dien de waarde van het voer van eigen bedrijf ongeveer 60% vormt van de waarde der voeding van de dieren in zijn totaliteit.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.