De (agrarische) onderneming in het wetsvoorstel inzake de nieuwe beperkte gemeenschap van goederen
prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Thans is in de Tweede Kamer het wetsvoorstel betreffende een nieuwe beperkte gemeenschap van goederen aanhangig (wetsvoorstel 33 987).
Het wetsvoorstel vormt het nieuwe uitgangspunt voor gehuwden en geregistreerde partners die huwen/een geregistreerd partnerschap aangaan zonder huwelijkse voorwaarden te maken.
Onder de huidige wetgeving leidt dit tot een ontstaan van de algehele gemeenschap van goederen, dat wil zeggen dat behoudens enkele wettelijke uitzonderingen vermeld in art. 1:94 BW, alle goederen en alle schulden van de beide echtgenoten door het aangaan van het huwelijk gemeenschappelijk worden.
Al jaren wordt de deels politieke deels wetenschappelijke discussie gevoerd of dit wettelijk stelsel nog wel van deze tijd is: de maatschappij is geïndividualiseerd, de vrouw (en de man) is geëmancipeerd, het aantal samengestelde gezinnen is toegenomen, er zijn steeds meer echtelieden die met schulden het huwelijk ingaan, binnen Europa vormen we een vreemde eend in de bijt, er wordt meer geërfd en geschonken en het maatschappelijk gevoelen bestaat dat deze erfenissen en schenkingen privé moeten blijven.
Na eerdere pogingen is er in juli dit jaar door de PvdA, D66 en VVD een voorstel bij de Tweede Kamer ingediend dat uitgaat van een beperkte gemeenschap, dat wil zeggen een gemeenschap van goederen met uitzondering van de goederen en schulden, die een echtgenoot bij het aangaan van het huwelijk bezit, de goederen die een echtgenoot gedurende het huwelijk verkrijgt krachtens erfrecht of gift en de goederen die voor genoemde goederen in de plaats komen.
Het genoemde stelsel lijkt erg op de tot 2012 in de wet als keuzestelsel opgenomen gemeenschap van vruchten en inkomsten.
Hier wil ik kort aandacht besteden aan de consequenties die het voorstel heeft voor het (agrarische)ondernemingsvermogen.
In het voorstel valt ondernemingsvermogen dat tijdens het bestaan van de gemeenschap van goederen wordt verkregen in de gemeenschap. Op zichzelf is dat geen probleem en ook duidelijk. Het probleem ontstaat wanneer er daarnaast ondernemingsvermogen bestaat dat buiten de gemeenschap valt. Hierbij valt te denken aan de onderneming die al bestond bij het aangaan van het huwelijk of de van vader en moeder geërfde onderneming die volgens het voorstel automatisch buiten de gemeenschap valt.
De vruchten van zowel de zich binnen als buiten de gemeenschap bevindende onderneming vallen in de gemeenschap. Wat valt er nu in de gemeenschap van met uit de vruchten en inkomsten gekocht ondernemingsvermogen of daarmee ter vervanging van buiten de gemeenschap vallende geërfde goederen aangeschaft ondernemingsvermogen?
Concreet: de jonge agrariër heeft bij het aangaan van het huwelijk een melkveebedrijf. Hij gelooft in de ware lotsverbondenheid van het huwelijk en trouwt zonder het maken van huwelijkse voorwaarden.
In het voorgestelde wettelijk stelsel valt zijn onderneming buiten de huwelijksgemeenschap. Op zichzelf niet onaantrekkelijk. Vervolgens koopt hij een aantal koeien. Hij betaalt deze koeien met de tijdens het huwelijk in de onderneming gemaakte winst. Gaan de koeien vervolgens tot de beperkte gemeenschap behoren?
Wanneer de lotsverbondenheid tegenvalt moet bij echtscheiding de gemeenschap worden verdeeld.
Hoe zit het met de koeien? Art.1:95 leden 3 en 4 BW van het wetsvoorstel bepalen dat voorzover ondernemingsvermogen buiten de gemeenschap valt, vergoedingen ten bedrage van de winsten en verliezen van de onderneming, voorzover deze in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, ten bate of ten laste van de gemeenschap komen. Dat betekent dat de koeien weliswaar eigendom zijn van de boer, maar dat hij aan zijn echtgenote voor de koeien een in het maatschappelijk verkeer als redelijk beschouwd wordende vergoeding moet betalen.
En hiermee heeft het wetsvoorstel een oude koe uit de sloot gehaald, te weten art.1:126 (oud) BW dat tot 1 januari 2012 voor de gemeenschap van vruchten en inkomsten (en winst- en verlies) geldend recht was, maar onder andere wegens bewijsproblemen in huwelijkse voorwaarden nauwelijks werd opgenomen. Steeds zal hierbij beoordeeld moeten worden wat er met de vruchten en inkomsten, die tijdens het huwelijk verworven zijn, is gebeurd en vervolgens - soms vele jaren nadien - wat voor een in het maatschappelijk verkeer als redelijk beschouwde vergoeding voor deze vruchten en inkomsten betaald moet worden.
Dat werkt niet in de praktijk. Maar wat dan wel? Het ware beter geweest in het wetsvoorstel de vruchten en inkomsten van de onderneming geheel buiten de gemeenschap te houden en de agrariër gewoon zijn bijdrage in de kosten van de huishouding te laten bijdragen. Dat lijkt ook meer bij de individualiserings-/emancipatiegedachte te passen. Willen de agrariër en zijn echtgenote dat anders dan, zo brengt het nieuwe stelsel mee, moeten ze huwelijkse voorwaarden maken.
Het wetsvoorstel heeft veel sympathieke kanten, die in dit kort bestek niet belicht kunnen worden, maar ik zou de wetgever op het hart willen drukken met name de consequenties van het stelsel voor de geheel of gedeeltelijk buiten de gemeenschap vallende onderneming nog eens kritisch te bekijken. Als dat niet zal gebeuren kan ik de agrarische ondernemer maar een (altijd) goede raad geven: maak huwelijkse voorwaarden!