Een toekomstbestendige en inzichtelijke Wft
Arthur van den Hurk Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Een, tamelijk willekeurige, bepaling uit de regelgeving ter implementatie van de richtlijn en verordening Solvabiliteit II:
Het door een verzekeraar met zetel in Nederland bij de Nederlandsche Bank in te dienen herstelplan, bedoeld in artikel 3:135, eerste lid, van de wet, voldoet aan de eisen die ingevolge artikel 142, eerste lid, van de richtlijn Solvabiliteit II worden gesteld aan het in artikel 138, tweede lid, van die richtlijn bedoelde saneringsplan, met inachtneming van de door de Europese Commissie op grond van artikel 143, tweede alinea, van de richtlijn solvabiliteit II vastgestelde uitvoeringsmaatregelen.1
Deze bepaling verwijst rechtstreeks naar drie richtlijnbepalingen, een bepaling uit de Wft en niet nader omschreven of aangeduide, door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringsmaatregelen. Verder verwijzen deze bepalingen op onderdelen weer naar andere bepalingen en worden in het artikel begrippen gebruikt die elders in de Wft zijn gedefinieerd. Tenslotte wordt in deze bepaling geregeld hoe een herstelplan voor (bepaalde) verzekeraars) moet worden ingericht. Dit herstelplan is, om de zaak nog meer te compliceren, een saneringsplan in de zin van de richtlijn.
Volgens de afdeling advisering van de Raad van State dient met een grondige herziening van de opzet van de Wft de toegankelijkheid te worden verbeterd, zo is te lezen in haar advies over de Implementatiewet Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (BRRD). De hiervoor aangehaalde bepaling (weliswaar uit een ander stuk regelgeving) illustreert dit punt goed.
Ter herinnering: de oorspronkelijke doelstellingen die met de Wft werden nagestreefd waren het bereiken van inzichtelijkheid, doelgerichtheid en marktgerichtheid.
Volgens de Raad van State neemt de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van de Wft, die van meet af aan problematisch was, steeds verder af. De Raad van State wijst daarbij op een aantal punten, die tot deze constatering leiden. Het toevoegen van deelonderwerpen aan de Wft, de vele wijzigingen en aanvullingen van de Wft, het toenemende gebruik van verordeningen in het financieel toezicht en de techniek van dynamische verwijzingen (verwijzingen in de Wft naar begrippen in Europese regelgeving) dragen bij aan de complexiteit van de Wft en brengen met zich dat de Wft op veel terreinen niet meer zelfstandig leesbaar is. Verder wijst de Raad van State erop dat in de Europese regels, anders dan in de Wft, een sectorale aanpak is gehandhaafd. Dat leidt ertoe dat binnen de cross-sectoraal opgezette Wft blijvend in sterke mate onderscheid zal moeten worden gemaakt tussen de verschillende sectoren. Aan de hand van het eerdere voorbeeld: een herstelplan in de zin van de implementatiewet BRRD (en de bepalingen die betrekking hebben op dergelijke herstelplannen) is niet hetzelfde als een herstelplan uit de implementatiewet richtlijn Solvabiliteit II.
Het is goed te zien dat de minister van Financiën de constateringen van de Raad van State onderschrijft en perspectief op verbetering biedt. De minister houdt daarbij, met betrekking tot de uitvoering daarvan, wel een flinke slag om de arm: volgens de minister dient een geschikt moment te worden afgewacht, waarbij in elk geval de thans lopende implementatietrajecten zijn afgerond, en de aanpak zal waarschijnlijk, vanwege de omvang van de Wft, in tranches dienen plaats te vinden. Ofschoon dat voor de dagelijks gebruiker van de Wft (en misschien nog wel meer voor degenen die incidenteel de Wft raadplegen) nogal onbevredigend is, is deze reactie op zich te begrijpen, mits dit uiteindelijk wel zal leiden tot ‘goede regelgeving die effectief is, en efficiënt, die verantwoordelijkheid laat waar die hoort, en die niet meer lasten oplegt dan nodig is.’2
Het is verstandig om een grondige herziening van de Wft zorgvuldig aan te pakken. Dat kost uiteraard tijd en middelen. Met het nadenken over de toekomstige vormgeving van de Wft dient echter liever nu dan morgen te worden gestart (en daarvoor kan overigens worden geput uit suggesties die hiervoor in de loop der jaren al zijn gedaan in de literatuur), want dat zal niet eenvoudig zijn. Het ministerie kan (en zal) daarbij ook de hulp van de gebruikers van de Wft moeten gebruiken. Bovendien dient met de Europese dimensie rekening gehouden te worden, omdat de Europese toezichtregelgeving inmiddels een groot gedeelte van de toezichtregelgeving omvat die op de Nederlandse financiële sector van toepassing is. De toekomstige, herziene Wft zou idealiter een goed kompas moeten bieden in het Europese doolhof van regels en waar mogelijk de achtergrond van deze regels nader duiden. Het bestaan, de vindplaats en achtergrond van veel Europese regels is op dit moment immers niet altijd even toegankelijk en inzichtelijk.
Daarnaast kan bij de herziening van de Wft ook nog eens kritisch gekeken worden naar de nog steeds ruim aanwezige ‘nationale koppen’ op Europese regelgeving. Deze nationale koppen staan haaks op het streven naar steeds verdergaande harmonisering en convergentie van toezichtregelgeving op Europees niveau, zoals bijvoorbeeld met het Single Rulebook in de bancaire sector wordt bewerkstelligd. Het Single Rulebook moet onder meer het gebrek aan inzichtelijkheid van toepasselijke toezichtregels in de verschillende lidstaten adresseren.3 Ook het beperken van nationale koppen kan daaraan een bijdrage leveren.
De tijd dat alle (of in ieder geval een groot gedeelte van de) toepasselijke toezichtregels in de Wft en lagere regelgeving te vinden was, ligt inmiddels wel achter ons. Dat is niet erg, zolang maar duidelijk is welke regels van toepassing zijn en waar deze zijn te vinden. Dat is op dit moment met de Europese regelgeving lang niet altijd zo en juist daarin kan de Wft in de toekomst, mits goed vormgegeven, een nuttige rol (blijven) spelen.