Tijdschrift voor Agrarisch Recht 2017 nr. 9

Heeft de agrarische sector behoefte aan de legitieme portie?

prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.

Op het moment van het schrijven van dit stuk wordt er door de Radboud Universiteit in Nijmegen onderzoek gedaan naar het draagvlak voor de legitieme portie. In het heden en verleden is regelmatig de vraag aan de orde gesteld wat de rol van de legitieme portie is bij de agrarische bedrijfsopvolging (zie recent nog het preadvies van Burgerhart, TvAR 2017/4 p. 159 e.v.) en met name de vraag of de legitieme portie niet onnodig belemmerend werkt bij die bedrijfsoverdracht.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden wil ik kort (enigszins ongenuanceerd vanwege de lengte van deze column) de problematiek van de legitieme portie in kaart brengen. Op grond van de huidige wettelijke regeling hebben afstammelingen die tevens erfgenaam volgens de wet zijn, dus meestal de kinderen, aanspraak op een waarde uit de nalatenschap ten bedrage van de helft van hun erfdeel waar zij volgens de wet recht op hebben. Zij zijn schuldeisers van de erfgenamen voor dat bedrag en moeten concurreren met eventuele andere schuldeisers van de nalatenschap. Zolang er nog een langstlevende ouder is, is de vordering van de legitimaris niet opeisbaar jegens de langstlevende. De legitieme portie is een bevoegdheid (een wilsrecht). Dat betekent dat de ouder zijn kind kan onterven, maar dat het kind de mogelijkheid heeft zijn vordering ten bedrage van de legitieme portie in te roepen tegen de erfgenamen. Door de legitieme portie wordt de erflater dus beperkt in zijn testeervrijheid en niet alleen in zijn testeervrijheid. Ook tijdens leven gedane giften tellen mee voor de berekening van de legitieme portie.

In hoeverre brengt de legitieme portie de bedrijfsoverdracht in gevaar?

Een stukje 'terug in de geschiedenis'. In de agrarische sector was het lang gebruikelijk dat het oudste of het op een na oudste kind(al naar gelang regionaal gebruik) vader opvolgde in het bedrijf. Op zondagochtend na kerktijd werd koffie gedronken, daarna een borrel en daarbij werd met de (eigen) kinderen de bedrijfsoverdracht besproken. De traditie speelde daarbij een belangrijkere rol dan de wet. Op grond daarvan 'kreeg' een van de kinderen het bedrijf in ruil voor de zorg voor de ouders en als het meezat bleef er voor de andere kinderen nog een spaarpotje of een sieraad over. Over de legitieme portie werd niet gesproken.

In sommige families verliep een en ander wat minder harmonieus en werd er tot de Hoge Raad geprocedeerd over wie de boerderij kreeg en waar de anderen recht op hadden (zie bijv. HR 12 mei 1972, ECLI:NL:HR:1972:AC2476 , Meerzicht). Tot 2003 kon een legitimaris aanspraak maken op goederen (een stukje van de boerderij) en werd hij erfgenaam. Hij zat dus aan de verdeeltafel in plaats van dat hij concurrent schuldeiser was, zoals nu, die verder niets te vertellen heeft. Bovendien heeft de traditie niet meer die rol in de samenleving die zij vroeger had en zijn juist de wettelijke regels, belangrijk geworden. De zakelijke benadering, recht hebben op geld, staat voorop. We zien dan ook dat in het erfrecht, niet alleen bij bedrijfsoverdracht, het aantal procedures toeneemt. Ik durf te stellen dat vroeger de regels strenger waren (een veel meer omvattende legitieme portie), maar dat er zelden een beroep op de regels gedaan werd. Tegenwoordig, sinds 2003, is de legitieme portie 'uitgekleed', maar is zij nog wel prominent aanwezig en wordt er ook regelmatig een beroep op gedaan.

Terecht of ten onrechte?

Met name in de agrarische sector gaat het bij de bedrijfsoverdracht veelal om hoge bedragen veroorzaakt door de waarde van de grond. Wanneer een van de kinderen het bedrijf 'krijgt' of tegen een te lage prijs koopt wordt hij veelal bevoordeeld ten opzichte van de andere kinderen. Door de fiscale faciliteiten voor de bedrijfsopvolger worden de verschillen met de andere kinderen - niet bedrijfsopvolger, die die fiscale voordelen niet hebben, vaak nog groter.

Is daar iets op tegen?

Neen denk ik, als we de traditionele overwegingen bij de agrarische bedrijfsopvolging in gedachte houden: de zoon of de dochter zet het familiebedrijf (het familievermogen) voort met alle voordelen, maar ook alle risico's die aan agrarische bedrijf verbonden zijn. Daarbij moeten we in het oog houden dat de wet met de andere wettelijke rechten aan 'een gepasseerde bedrijfsopvolger' de mogelijkheid geeft bij de rechter een beroep op overdracht van de bedrijfsgoederen te doen (art. 4:38 BW). En dat is dwingend recht dat niet uitgeschakeld kan worden. In dat opzicht dus gelijke kansen. Voor de agrarische bedrijfsoverdracht kunnen we de legitieme portie dus missen.

Ja denk ik, daar is toch iets op tegen: vanuit een zakelijke benadering, moeten kinderen gelijke kansen krijgen om een maatschappelijke positie te verwerven. Misschien niet in het bedrijf van vader en moeder, maar wel om zich bijvoorbeeld in te kunnen kopen in het accountantskantoor of de advocatenmaatschap.

Maar hoe je het ook wendt of keert, welke argumenten je ook gebruikt (met enquêtes of een beroep op het EVRM ondersteunt), het blijft een kwestie van smaak, maatschappelijke overtuiging en waardering, waar het laatste woord nog niet over is gezegd.

Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Artikel informatie

Type
Overig
Auteurs
prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:TvAR/14479

Verder in 2017 nr.9

 Heeft de agrarische sector behoefte aan de legitieme portie?

Op het moment van het schrijven van dit stuk wordt er door de Radboud Universiteit in Nijmegen onderzoek gedaan naar het draagvlak voor de legitieme portie. In het heden en verleden is regelmatig d...

 Bescherming tegen gewasbeschermingsmiddelen in ruimtelijk perspectief

Wanneer gewassen worden bespoten met gewasbeschermingsmiddelen, komen deze middelen vaak niet alleen op het gewas zelf neer, maar ook in de (nabije) omgeving. Dit noemt men drift. Als in de omge...

 De agrarische ondernemer & het voorhuwelijkse ondernemingsvermogen art. 1:95a BW

Op 28 maart 2017 is door de Eerste Kamer aangenomen de wet ten einde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken.[2] De datum van inwerkingtreding van de wet is 1 j...