‘Algemene belangen van de landbouw’ als gezichtspunt in het pachtrecht
mr. Th.C.M. Willemse Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Volgens art. 7:319 lid 1 sub e BW dient de grondkamer bij de toetsing van de pachtovereenkomst de algemene belangen van de landbouw te wegen. In zijn bewerking van Asser 7 III beschouwt Valk deze toets als een dode letter. Niet alleen omdat de doelen die de wetgever met deze toets beoogde in het huidige tijdsgewricht minder tot de verbeelding spreken maar ook omdat de regeling van art. 7:319 BW nogal complex is. Gevoelens van radeloosheid zijn volgens Valk nauwelijks meer te onderdrukken (nummer 190).
Terwijl de grondkamer de vraag of de algemene belangen van de landbouw geschaad worden door een pachtovereenkomst of een wijziging of beëindiging daarvan niet (meer) beantwoordt, betekent dat niet dat de norm van het algemene belang van de landbouw in het pachtrecht zonder betekenis is. In de gevallen waarin de pachtrechter een belangenafweging maakt of feiten en omstandigheden van het geval dient te wegen, kunnen de algemene belangen van de landbouw wel degelijk een rol spelen. De gevallen zijn niet noodzakelijk beperkt tot de concrete gevallen die in art. 7:319 lid 1 sub e BW worden genoemd, maar houden daar wel vaak verband mee. Schadelijk voor de algemene belangen van de landbouw zijn volgens art. 7:319 lid 1 sub e BW overeenkomsten die leiden tot 1. een zo geringe bedrijfsgrootte dat de ondernemer zijn volledige arbeidskracht op het bedrijf niet productief kan maken; 2. gebruik van het land ter verkrijging van neveninkomsten, anders dan voor zelfvoorziening en 3. vergroting van een bedrijf waarvan uitbreiding voor de ondernemer niet van overwegende betekenis is, terwijl in de nabijheid een of meer kleine bedrijven uitbreiding behoeven.
Hier dringt zich het leerstuk van de bedrijfsmatige landbouw op, relevant bij de kwalificatie van een pachtovereenkomst (art. 7:311/312 BW) en bij beëindigings- en ontbindingszaken (art. 7:370 lid 1 onder a en 7:376 lid 1 onder a BW). In een concrete casus, waarbij sprake is van een marginaal bedrijf, zal de pachtrechter enerzijds het belang van de individuele agrariër die graag zijn bedrijf wenst voort te zetten en voor zijn maatschappelijk bestaan daarvan afhankelijk is, niet alleen afzetten tegen het belang van de verpachter, maar ook in ogenschouw kunnen nemen of gelet op de algemene belangen van de landbouw het marginale bedrijf bestaansrecht heeft. In beginsel verdienen alleen economisch levensvatbare bedrijven de bescherming die het pachtrecht biedt. Aangezien de grondhonger van gezonde agrarische bedrijven nog onverminderd groot is, doen marginale bedrijven en hobbyboeren vanuit dat oogpunt bezien afbreuk aan de algemene belangen van de landbouw.
Ligt bedrijfsmatige landbouw nog dicht bij de gevallen als genoemd in lid 1 sub e, de algemene belangen van de landbouw kunnen ook een rol spelen bij de vraag of de verpachter een nieuwe pachter mag worden opgedrongen. Ik heb het dan over vorderingen tot indeplaatsstelling of medepacht. In het arrest van de pachtkamer van 20 september 2016 had de verpachter de pachter coulancehalve toegelaten inkomsten te verwerven door onderverpachting van het land. In het verleden had de verpachter geïnformeerd naar bedrijfsopvolging maar daarop geen antwoord gekregen. Enkele jaren later besloot de verpachter de pachtovereenkomst te beëindigen en toen kwam de pachter alsnog met een bedrijfsopvolger op de proppen. Het hof oordeelde dat gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval de verpachter niet in rechte het pachterschap van de bedrijfsopvolger kan worden opgedrongen. Het overwoog daarbij dat de verpachter ter zitting had medegedeeld dat zij in het desbetreffende gebied jonge zittende pachters had die net als de beoogd bedrijfsopvolger op zoek waren naar grasland voor hun melkveehouderij ( ECLI:NL:GHARL:2016:7554 ,TvAR 2017/5869, UDH: TvAR/14083 met noot Nijman). Hoewel in dit geval de verpachter de eigenaar was van gronden waarop een aantal jonge zittende pachters zat met uitbreidingsplannen en het belang in zoverre een belang van de verpachter was, kan een dergelijk belang tevens worden aangemerkt als een algemeen belang van de landbouw. Het hof toonde zich gevoelig voor dat argument.
Ook bij beëindigingszaken (belangenafweging) en ontbindingszaken (de tenzij-bepaling) kan het gezichtspunt van invloed zijn omdat het er bij die zaken regelmatig om gaat of het bedrijf van de pachter voldoende bestaansrecht heeft. De algemene ontwikkelingen in de landbouw, gebruikelijke exploitaties en exploitatiegrootte en grondgebruik in de omgeving kunnen factoren zijn om het individuele bedrijf aan te toetsen. Die toetsing speelt op haar beurt een rol bij de afweging of het bedrijf van de individuele pachter tot een einde moet komen of niet. Het is mede in dat kader dat het hof ertoe is overgegaan in dergelijke zaken voorafgaand aan de zitting bedrijfsgegevens op te vragen.
Het algemeen belang van de landbouw is als gezichtspunt in het pachtrecht dus zeker niet uitgespeeld. Bij zaken waarin meer of minder expliciet een belangenafweging plaatsvindt, speelt het vaak een rol zonder dat dit uitdrukkelijk in een uitspraak wordt vermeld. Het is misschien beter om dat wel te doen en partijen, belangstellenden en de Hoge Raad meer inzicht te bieden over de invulling van dat gezichtspunt.