Enige beschouwingen naar aanleiding van Schepel en Miedema q.q./Rabobank - Hoge Raad 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2189
mr. E. Loesberg1Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
Het hiervoor afgedrukte arrest is een voorbeeld van rechtersrecht. De rechtsregel die de Hoge Raad ‘vindt’ staat nergens in de wet maar wordt door de Hoge Raad afgeleid uit het systeem van de wet en uit de ‘doorrekening’ van eerdere uitspraken van hemzelf. Kort gezegd gaat het om de vraag of de bank voor vorderingen op een kredietnemer zich mag verhalen op het pandrecht op de vordering van de kredietnemer op de bank, in het geval de bank een schuld aan de kredietnemer krijgt als gevolg van een girale betaling op het moment dat zij weet dat het faillissement van haar kredietnemer te verwachten valt. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat dat niet kan, maar heeft voor die conclusie een aantal stappen nodig.
Bij verpanding van vordering op naam kunnen in het algemeen drie partijen worden onderscheiden. Een schuldeiser (A) heeft een vordering op een schuldenaar (B). Tevens heeft hij een schuld aan een schuldeiser van hemzelf (C). Als zekerheid voor de ...
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.