Dunnewind / Schuitema (TvHB 2005/14)
prof. mr. A.W. Jongbloed en mw mr. N. Eeken
Samenvatting Dunnewind huurt een deel van een C1000 supermarkt van Schuitema (voorheen A&P Supermarkten B.V.) teneinde hierin bloemen en planten te verkopen. Zij vordert dat Schuitema zal worden verboden in het winkelpand zelf bloemen en/of planten aan het publiek te koop aan te bieden. Zij baseert deze vordering primair op de met A&P gemaakte afspraken, waaraan ook Schuitema als opvolgend verhuurder is gebonden. Subsidiair baseert Dunnewind haar vordering op de wettelijke verplichting van de verhuurder om
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
aan de huurder het genot van het gehuurde te verschaffen, welke verplichting, mede gelet op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zou meebrengen dat het Schuitema niet vrijstaat Dunnewind in het winkelpand concurrentie aan te doen door daarin ook zelf en op permanente basis bloemen en planten aan het publiek aan te bieden. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Schuitema toegewezen, doch het hof heeft het vonnis vernietigd en de verlangde voorzieningen alsnog geweigerd. Onderdeel I richt zich tegen de verwerping door het hof van de subsidiaire grondslag van de vordering en strekt ten betoge dat een verhuurder door zijn huurder concurrentie aan te doen tekortschiet in de nakoming van zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting de huurder het genot van het gehuurde te verschaffen dat deze mocht verwachten. De Hoge Raad overweegt: 'Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige tekortkoming sprake is zal de rechter onder meer aandacht dienen te schenken aan de wijze waarop en de mate waarin de verhuurder zijn huurder concurrentie aandoet en de belangen die voor beide partijen betrokken zijn bij deze vorm van concurrentie, mede in verband met de eventueel contractueel voorgeschreven bestemming van het gehuurde. Als het hof het vorenoverwogene heeft miskend, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Als het van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan is zijn beslissing zonder motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.' Onderdeel II is gericht tegen de beslissing van het hof over het door Schuitema gevoerde verweer op grond van art. 6 Mededingingswet (Mw.). Onderdeel II.6 houdt mede de klacht in dat de mededingingsbeperkende werking van de onderhavige overeenkomst heeft te gelden als, kort gezegd, een geoorloofde nevenrestrictie. De Hoge Raad overweegt: 'In het communautaire mededingingsrecht omvat het begrip "nevenrestrictie" elke beweerde mededingingsbeperking die rechtstreeks verband houdt met en nodig is voor de verwezenlijking van een niet-beperkende hoofdtransactie en die daaraan evenredig is, met dien verstande dat de hoofdtransactie zelf de mededinging niet mag beperken. Indien op grond van objectieve factoren kan worden geconcludeerd dat, binnen de specifieke context van de hoofdtransactie, een bepaalde mededingingsbeperkende restrictie noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van die transactie en daaraan evenredig is, valt de restrictie dus buiten het toepassingsgebied van art. 81 EG [het communautaire equivalent van art. 6 Mw.]. Gelet op het feit dat de Mededingingswet is geënt op het EG-Verdrag (...), moet ook voor de toepassing van art. 6 lid 1 Mw. worden aanvaard dat nevenrestricties als zojuist omschreven, buiten het toepassingsgebied van deze bepaling vallen.'
UÂ heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.