Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 2003 nr. 3

Stichting Duinbehoud / de Ministerraad

mr. P.J.M. Koning

Samenvatting De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft op 4 oktober 2001 ingestemd met het kabinetsstandpunt inzake de planologische kernbeslissing Locatiekeuze Demonstratieproject Near Shore Windpark, tevens partiële herziening Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. De Eerste Kamer heeft het kabinetsstandpunt niet binnen vier weken behandeld, zodat zij, aldus de Afdeling, geacht wordt daarmee te hebben ingestemd. De tekst van de planologische kernbeslissing is opgenomen in het op 3 december 2001 vastgestelde deel 4 van de Project-planologische kernbeslissing Locatiekeuze Demonstratieproject Near

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

Shore Windpark, tevens partiële herziening Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening, hierna te noemen: pkb Near Shore Windpark, welk deel op 28 januari 2002 is gepubliceerd. Partijen, waaronder de stichting ‘Stichting Duinbehoud’, hebben tegen dit besluit van de ministerraad, in de procedure vertegenwoordig door de Minister van Economische zaken, beroep ingesteld. De Afdeling stelt vast dat met de pkb Near Shore Windpark beoogd wordt de plaats te bepalen van het Near Shore Windpark (NSW) op de Noordzee ter hoogte van Egmond aan Zee en van een corridor voor het tracé van de elektriciteitsverbinding tussen het windpark en het vasteland. Het betreft de aanwijzing van een plaats waar een eenmalig demonstratieproject windenergie binnen de territoriale wateren tot stand kan worden gebracht. Het doel van het project is kennis en ervaring op te doen teneinde over enige jaren grote windparken verder op zee (offshore) in bedrijf te kunnen nemen. De Afdeling overweegt allereerst overeenkomstig haar vaste jurisprudentie dat wil een onderdeel van een planologische kernbeslissing worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 2a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, dit onderdeel, gelet op de in de wetsgeschiedenis in dit verband gebruikte term ‘concrete beleidsbeslissing’, wat betreft drie te onderscheiden aspecten een voldoende mate van concreetheid dient te bezitten. Ten eerste dient het planonderdeel concreet tot uitdrukking te brengen dat de ministerraad als verantwoordelijk bestuursorgaan ten tijde van de vaststelling van de planologische kernbeslissing heeft beoogd met het desbetreffende planonderdeel een afgewogen, finale, beslissing te nemen. Ten tweede dient de plaats of het gebied waarvoor deze beslissing geldt voldoende concreet te zijn bepaald. Ten derde moet het beoogde project of de ruimtelijke ontwikkeling voldoende concreet zijn aangegeven. Daarbij hangen de aard van projecten of ingrepen enerzijds en de plaats of het gebied waar deze zijn gedacht anderzijds vaak zodanig samen dat de vereiste mate van concreetheid in onderling verband zal moeten worden bezien. De Afdeling is dan ook nagegaan in hoeverre de beroepen zich richten tegen een besluit als bedoeld in artikel 2a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling overweegt dat zij van oordeel is dat de ministerraad ten aanzien van de locatie voor het NSW een afgewogen, finale beslissing heeft genomen. Het gebied waarvoor deze beslissing geldt en de beoogde ruimtelijke ontwikkeling acht de Afdeling voldoende concreet bepaald. Gelet hierop is dit onderdeel van de pkb Near Shore Windpark een besluit in de zin van artikel 2a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Vervolgens stelt de Afdeling vast dat in het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) de Noordzee is aangeduid als kerngebied van de ecologische hoofdstructuur (EHS). In het SGR is verwoord dat het rijksbeleid ingrepen en ontwikkelingen in en in de onmiddellijke nabijheid van kerngebieden die deel uitmaken van de EHS niet toestaat, indien deze ingrepen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Alleen bij een zwaarwegend maatschappelijk belang kan hiervan worden afgeweken. De aanwezigheid van een dergelijk belang wordt op basis van voorafgaand onderzoek vastgesteld. Hierbij moet tevens worden nagegaan of aan dit belang niet redelijkerwijs elders of op andere wijze tegemoet kan worden gekomen. Indien na afweging van belangen wordt besloten tot de ruimtelijke ingreep zullen in elk geval mitigerende en, indien deze onvoldoende zijn, tevens compenserende maatregelen moeten worden getroffen. De geldigheidsduur van het SGR was ten tijde van het bestreden besluit vervallen. Dit betekent volgens de Afdeling echter niet zonder meer dat het daarin vermelde beleid niet langer als rijksbeleid kan worden aangemerkt. De Afdeling stelt vast dat tussen partijen niet in geding is dat realisering van het NSW zal leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken van het gebied waarin het NSW gepland is. Het betreft volgens de ministerraad een aantasting van de openheid van het kustlandschap en gevolgen voor vogels. De ministerraad heeft zich daarbij gebaseerd op het Milieueffectrapport Locatiekeuze Demonstratieproject Near Shore Windpark (MER). In het MER is rekening gehouden met de volgende effecten voor vogels: aanvaringsrisico’s en barrièrewerking voor trekvogels en verstoringsrisico’s voor pleisterende niet-broedvogels. Ten aanzien van het aanvaringsrisico bij trekvogels zijn volgens het MER aantallen van duizenden vogelslachtoffers per jaar reëel, terwijl aantallen van tienduizend of meer niet kunnen worden uitgesloten. Op een jaarlijkse trek van miljoenen tot enkele tientallen miljoenen vogels betreft dit een aandeel van 0,01 tot 0,1 procent. Op ondiepe locaties is volgens het MER het risico aanwezig dat grote aantallen vogels op geschikte voedselbronnen afkomen. Het effect van verstoring op pleisterende nietbroedvogels is in dat geval groot. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de ministerraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de realisering van het NSW een zwaarwegend maatschappelijk belang is gemoeid waaraan niet redelijkerwijs elders of op andere wijze tegemoet kan worden gekomen. Het betoog van de Stichting Duinbehoud dat de benodigde kennis en ervaring opgedaan kan worden in het E-connectionproject dat is gepland op een afstand van 23 kilometer uit de kust op een diepte van 20 tot 24 meter, deelt de Afdeling niet. De ministerraad heeft op basis van het rapport van de Commissie Review Near Shore Windpark kunnen stellen dat aan dat project meer technische en economische risico’s zijn verbonden en dat niet gegarandeerd is dat het beoogde onderzoeksprogramma volledig zal kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens stelt de Afdeling vast dat in het MER is gesteld dat de aantasting van de openheid van het kustlandschap kan worden beperkt door mitigerende maatregelen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de soort turbines die geplaatst worden, de plaatsing van de turbines ten opzichte van elkaar en de plaatsing zover westelijk als mogelijk. In het MER is voorts gesteld dat over de risico’s en effecten van windturbines op vogels weinig informatie beschikbaar is. Over de effectiviteit van mitigerende maatregelen is nog minder bekend. Een van de doelen van het demonstratieproject is dan ook meer inzicht in de gevolgen van windturbines op zee voor vogels en de effectiviteit van de mitigerende maatregelen te krijgen. Bij de mitigerende maatregelen kan gedacht worden aan de kleurkeuze van de turbines, de plaatsing van de turbines ten opzichte van elkaar en de plaatsing van het windpark zo ver mogelijk uit de kust. In de pkb Near Shore Windpark is vermeld dat de initiatiefnemer van het NSW mitigerende maatregelen dient te treffen. De initiatiefnemer wordt in elk geval verplicht gesteld om die maatregelen uit te voeren welke de effecten die kunnen leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Noordzee zoveel mogelijk beperken. De initiatiefnemer dient voorts voor de realisering van het park een reëel voorstel voor te leggen voor compensatie van de nadelige effecten op natuurwaarden. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat de ministerraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zover als mogelijk zal worden voorzien in mitigerende maatregelen. De Afdeling acht hierbij voorts van belang dat in de pkb Near Shore Windpark is gesteld dat een monitoring- en evaluatieprogramma zal worden uitgevoerd. Als de resultaten van de monitoring en evaluatie van de milieu-effecten tot de conclusie leiden dat het park een onacceptabele wissel trekt op de wezenlijke kenmerken en waarden van de Noordzee, kan het kabinet besluiten tot vroegtijdige verwijdering van het park. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het daarbij in het bijzonder gaat om eventuele schade aan de kenmerken en waarden van de Noordzee als trekroute voor doortrekkende vogels en pleisterplaats voor niet-broedvogels. De Afdeling deelt het standpunt van appellanten dat het besluit tot aanwijzing van de plaats van het NSW in de pkb Near Shore Windpark in strijd zou zijn met het SGR dan ook niet. Vervolgens overweegt de Afdeling dat in de pkb Nationaal Ruimtelijk Beleid (NRB) de Noordzee is aangeduid als gebied waarvoor de Blauwe koers geldt. In de pkb Near Shore Windpark is onderkend dat het besluit tot aanwijzing van de plaats van het NSW in strijd is met het voornoemde onderdeel van de pkb NRB. De Afdeling is van oordeel dat de ministerraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een afwijking van een niet van wezenlijk belang zijnde uitspraak in de pkb NRB in het geval van het NSW gerechtvaardigd is. Het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en de pkb Vijfde nota over de Ruimtelijke Ordening zijn voorts (nog) geen geldend rijksbeleid. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de ministerraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit tot aanwijzing van de plaats voor het NSW hieraan niet hoeft te worden getoetst. In het MER is gesteld dat het NSW een licht negatief en een licht positief effect heeft op het onderwaterleven. De gevolgen van de aanleg van de kabel voor het onderwaterleven zijn in vergelijking met de natuurlijke dynamiek van het gebied gering, lokaal en van korte duur, aldus het MER. De ministerraad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling onder meer op basis van het MER in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het NSW op landschap, vogels en bodemfauna zijn onderzocht en afgewogen. De ministerraad heeft voorts in redelijkheid kunnen stellen dat het maatschappelijk belang van het project, in relatie tot de verwachte aard en omvang van de gevolgen, de inbreuk op deze waarden rechtvaardigt. Ten slotte overweegt de Afdeling dat de ministerraad geen doorslaggevende betekenis behoefde toe te kennen aan de bezwaren, inhoudende dat het NSW zal worden gesubsidieerd en in de pkb Near Shore Windpark geen garantie is opgenomen dat het windpark niet verlicht wordt en na maximaal 20 jaar zal worden afgebroken. De Afdeling heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat in de pkb Near Shore Windpark is gesteld dat de gebruiksperiode van het park niet meer zal zijn dan 15 tot 20 jaar. Voorts zullen bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken nadere inrichtingsaspecten zoals verlichting aan de orde komen. Op grond van het voorgaande is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat de ministerraad in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en de beroepen van appellanten ongegrond verklaard.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Jurisprudentie
Organisatie
Raad van State (Afd. Bestuursrechtspraak)
Auteurs
mr. P.J.M. Koning
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Onderwerp
Locatiekeuze Demonstratieproject Near Shore Windpark
Bron
LJN-nummer: AF7055
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:NTE/1866

Verder in 2003 nr.3

 Automatic Termination van groothandelsovereenkomsten in elektriciteit en gas: een verplichte keuze?

De groothandel in elektriciteit en gas is een hachelijke onderneming1. De commerciële risico’s op de groothandelsmarkt voor elektriciteit en gas zijn aanzienlijk: de markt is volatiel en marktpa...

 De gevolgen van de voorgenomen wijziging van de Faillissementswet voor de levering en transport van gas en elektriciteit in een geliberaliseerde markt

Onlangs heeft de Tweede Kamer het wetvoorstel met betrekking tot de wijziging van de Faillissementswet1 (het ‘Wetsvoorstel’) behandeld. Het is niet onwaarschijnlijk dat het wetsvoorstel in de lo...

 Back to the Future: The Direction of U.S. Energy Law and Policy under president George W. Bush – voordracht van Rock Pring; Verslag NeVER-bijeenkomst 20 februari 2003

Professor Rock Pring heeft op donderdag 20 februari 2003 in het Academiegebouw in Leiden een voordracht gegeven getiteld ‘Back to the Future: The Direction of U.S. Energy Law and Policy under Pr...

 Actualiteiten en signaleringen

Rapporten en overige publicaties In deze rubriek worden jaarverslagen, rapporten en overige publicaties besproken die inzicht bieden in de energiesector c.q. de ontwikkelingen van het energi...

 Actualiteiten en signaleringen

Artikelen in andere tijdschriften Met deze rubriek wordt beoogd een overzicht te bieden van artikelen over aspecten van het energierecht in andere tijdschriften, zowel Nederlandse als buiten...

 Actualiteiten en signaleringen

Boekbesprekingen In de rubriek boekbesprekingen worden steeds één of meerdere boeken besproken. Voor dit nummer worden twee handboeken besproken die een overzicht bieden van de ontwikkelinge...