Tijdschrift voor Financieel Recht 2005 nr. 3

Commissie van Beroep DSI / Dexia Bank

mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. A.R. Filius

Beroepzaak tegen beslissing Klachtencommissie DSI (KCD) d.d. 4 februari 2004 inzake een met tussenkomst van tussenpersoon Y totstandgekomen effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Bank en X. X had in beroep onder meer gesteld dat de overeenkomst nietig was wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet (Wck). De Commissie van Beroep DSI (CvB) achtte zich niet bevoegd te oordelen over toepasselijkheid van Wck aangezien, kort gezegd, deze vraag niet betrekking had op effectendienstverlening. X stelde verder dat schriftelijke

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

informatie omtrent het product hem pas na het ondertekenen van de overeenkomst had bereikt. De CvB oordeelde dat X niet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst informatiemateriaal had ontvangen, omdat Dexia Bank dit niet aannemelijk had gemaakt en overigens zij de vaststelling hiervan door KCD niet in beroep had bestreden. Het beroep van X op dwaling of misleiding faalde naar het oordeel van de CvB. De CvB oordeelde dat een eventuele dwaling van X voor zijn rekening behoorde te blijven. De vermelding in de overeenkomst van een rentetermijn en een bedrag als restant aankoopbedrag aan het einde van de lease-overeenkomst had, volgens de CvB, voor X, die stelde dat hij de inhoud van de overeenkomst niet had begrepen, aanleiding moeten zijn tot twijfel en daarover nadere vragen te stellen. Omtrent toerekenbaarheid van gedragingen van Y aan Dexia Bank overwoog de CvB onder meer dat wanneer een effecteninstelling bij het aangaan van overeenkomsten gebruik maakt van bemiddeling door een tussenpersoon, de gedragingen van deze tussenpersoon op gelijke wijze voor zijn rekening komen als de gevolgen van zijn eigen gedragingen. Het gaat er om dat de bemiddeling geschiedt ten voordele van de opdrachtgever; nadelige gevolgen van de gedragingen van de tussenpersoon dienen voor risico te komen van de opdrachtgever, aldus de CvB. De CvB merkte op dat gedragingen van de tussenpersoon mogelijk tot de risicosfeer van de belegger behoren indien de tussenpersoon veeleer optreedt als adviseur van de belegger en in diens opdracht bemiddelt bij het tot stand komen van een voor deze, gelet op diens omstandigheden, zo gunstig mogelijk resultaat. De CvB stelde vast dat Y bij het totstandkomen van de overeenkomst had bemiddeld in opdracht en ten gunste van Dexia Bank. De CvB oordeelde dat de gedragingen van Y voor rekening kwamen van Dexia Bank. Ten aanzien van de door een effecteninstelling in acht te nemen zorg oordeelde de CvB dat uit artikel 24, aanhef en onder b, Bte 1995, en de artikelen 25, 28 lid 1 en 33 NR 1999 volgt dat een effecteninstelling, voordat zij een effectenlease- overeenkomst aangaat met een wederpartij die daartoe geld van haar leent, inlichtingen dient te vragen omtrent de financiële omstandigheden van deze wederpartij en zich ervan dient te vergewissen dat deze wederpartij inzicht heeft in het gevaar dat voor hem is verbonden aan een dergelijke overeenkomst. Tevens dient een effecteninstelling volgens de CvB rekening te houden met de specifieke omstandigheden van haar wederpartij. In dit geval was volgens de CvB niet gebleken dat Dexia Bank i) had geïnformeerd naar de financiële positie van X, ii) een cliëntenprofiel, hoe eenvoudig ook, had opgesteld, iii) de specifieke omstandigheden van X kende en iv) zich ervan had vergewist dat X zich van de gevaren bewust was. Dexia Bank had, indien hij van de persoonlijke omstandigheden kennis had gedragen, X behoren te weerhouden de overeenkomst aan te gaan, aldus de CvB. Dit was naar het oordeel van de CvB alleen anders indien Dexia Bank zich ervan had vergewist dat X zich bewust was van de gevaren, maar desondanks de overeenkomst wenste aan te gaan. Dexia Bank was hierin naar het oordeel van de CvB tekortgeschoten en X had hierdoor schade geleden. De CvB oordeelde dat artikel 6:278 BW (waarin een regeling wordt gegeven voor het geval waarin na ontbinding of vernietiging van een overeenkomst de reeds verrichte prestaties ongedaan moeten worden gemaakt, aldus de CvB) geen toepassing kon vinden nu de overeenkomst niet werd ontbonden noch ook de overeenkomst nietig werd verklaard of het beroep op een vernietigingsgrond werd aanvaard. De CvB ging ervan uit dat X, indien hij zich bewust was geweest van het gevaar dat hij zou lopen, de overeenkomst niet zou zijn aangegaan. De CvB oordeelde dat in beginsel de gevolgen van koersverliezen voor vergoeding in aanmerking kwamen. Echter, de schade moest volgens de CvB mede aan X worden toegerekend. X had zelf geen voldoende onderzoek gedaan of zijn veronderstelling dat hij slechts een, tot het bedrag van 7 8.142,12 beperkt, risico zou lopen juist was, aldus de CvB. Dexia Bank was volgens de CvB zo ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht dat de CvB de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van 6:101 lid 1 BW over partijen verdeelde. De CvB overwoog dat X een bedrag van 7 8.142,12 aan rente had betaald, waarbij de CvB aannam dat X over dit bedrag bereid was koersrisico te lopen. De CvB vernietigde de uitspraak van de KCD van 4 februari 2004 en oordeelde, kort gezegd, dat Dexia Bank alle door X voldane bedragen aan X diende terug te betalen verminderd met het percentage van 7 8.142,12 waarmee de AEX was gedaald in de periode tussen de aankoopdatum en het tijdstip waarop de voor 36 maanden aangegane overeenkomst tot een einde kwam.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Jurisprudentie
Organisatie
Commissie van Beroep DSI
Auteurs
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. A.R. Filius
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Onderwerp
Effectenlease; Beroep uitspraak KCD 4 februari 2004 nr. 8; rol tussenpersoon
Bron
nr. 05-91, www.dsi.nl
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:FR/24

Verder in 2005 nr.3

 Rondom het nieuws Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing betrouwbaar?

Op 30 januari jl. trad de Beleidsregel Betrouwbaarheidstoetsing ('Beleidsregel') in werking. Enige wijziging ten opzichte van zijn voorganger is de toevoeging van fiscaal bestuursrechtelijke (si...

 Een paar opmerkingen over de Beleidsregel Wtk 2005

Over de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 (hierna de Vrijstellingsregeling of Vr) en de Beleidsregel kernbegrippen markttoetreding en handhaving Wtk 1992 is reeds het een en...

 Fusie van DNB en PVK: één nieuwe prudentiële toezichthouder

De Nederlandsche Bank (DNB) en de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) zijn met ingang van 30 oktober 2004 gefuseerd. Door deze fusie krijgt de nieuwe organisatie DNB ...

 'Shelf registration' onder de Europese Prospectusrichtlijn en in de VS:wat betekent het voor issuers en underwriters ?

Onder de Europese Prospectusrichtlijn1, in werking getreden op 31 december 2003, wordt de uitgevende instelling bij het doen van een prospectusplichtige aanbieding van ef...