Dexia Bank / X
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. A.R. Filius
Op 14 juli 2004 was het voorlopige oordeel van de Rechtbank
Arnhem dat de Wet op het consumentenkrediet
(Wck) van toepassing was op de tussen Dexia Bank en X
gesloten Winstverdriedubbelaar. Partijen werden daarbij
in de gelegenheid gesteld op het voorlopige oordeel te
reageren. Daarnaast werd Dexia Bank toegelaten tot het
leveren van schriftelijk bewijs dat zij de aandelen ten behoeve
van X had verworven en bijgeschreven in haar administratie.
De bezwaren van Dexia Bank in
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
haar reactie
werden niet gegrond bevonden en de rechtbank bleef bij
haar oordeel dat de Wck van toepassing was. Volgens de
rechtbank ging het om de economische werkelijkheid en
ook om de strekking van de Winstverdriedubbelaar. Beide
gezichtspunten leidden naar het oordeel van de rechtbank
tot de slotsom dat de Winstverdriedubbelaar als
geldkrediet een krediettransactie in de zin van de Wck
was. De rechtbank was verder van mening dat een richtlijnconforme
restrictieve uitleg van artikel 4 lid 1 onder h
Wck inhield dat aandelenlease geen effectenbelening is
en derhalve niet op die grond was uitgezonderd van de
toepasselijkheid van de Wck. Dexia Bank had volgens de
rechtbank artikel 9 Wck overtreden door zonder 'Wck-vergunning'
een Winstverdriedubbelaar met X af te sluiten.
In strijd met artikel 9 Wck gesloten overeenkomsten zijn
nietig, aldus de rechtbank. Dexia Bank diende de door X
betaalde rentetermijnen in beginsel terug te betalen. De
prestatie van Dexia (verwerven aandelen in drie tranches
ten behoeve van X, hetgeen volgens de rechtbank nog
niet was aangetoond, doch waarvan de rechtbank veronderstellenderwijs
uitging) kon volgens de rechtbank naar
haar aard niet ongedaan worden gemaakt. Omdat X had
ingestemd met het verrichten van een tegenprestatie,
oordeelde de rechtbank dat Dexia Bank op grond van artikel
6:210 lid 2 BW aanspraak maakte op vergoeding van
de waarde van de prestatie op het moment van ontvangst
van de prestatie, voor zover dit redelijk was. De
rechtbank kwam tot de conclusie dat de waarde van de
prestatie van Dexia Bank op het moment van ontvangst
van de prestatie (zijnde het moment van verkrijging van
de aandelen door Dexia Bank, aldus de rechtbank), kort
gezegd, het verschil was tussen aankoopwaarde en verkoopwaarde
van de aandelen. Op het totaal van de aankoopbedragen
van de in de Winstverdriedubbelaar genoemde
aandelen moest volgens de rechtbank nog een
correctie naar beneden plaatsvinden, doordat de beurswaarde
van de aandelen van de tweede en derde tranche
ten tijde van de verwerving door Dexia Bank lager was.
Het verschil in aankoopwaarde en verkoopwaarde kwam
volgens de rechtbank, afgezien van incassokosten en rente,
overeen met de restschuld die Dexia Bank vorderde.
De rechtbank oordeelde dat het niet redelijk was in de zin
van artikel 6:210 lid 2 BW dat X de gehele restschuld
moest betalen. De rechtbank verplichtte X om de helft
daarvan aan Dexia Bank te restitueren. Deze verdeling
achtte de rechtbank in beginsel redelijk ook als in aanmerking
werd genomen dat de prestatie van Dexia Bank
hoger was begroot, omdat de beurswaarde van de aandelen
van de tweede en derde tranche lager was ten tijde
van de verwerving. De rechtbank verrekende de beide te
restitueren prestaties, waarna het saldo dat overbleef op
grond van de redelijkheid in de zin van 6:210 lid 2 BW
niet door X aan Dexia Bank behoefde te worden vergoed
gelet onder meer op de leeftijd (70 jaar) en het beperkte
inkomen van X en het geheel ontbreken van beleggingservaring.
Toepasselijkheid van 6:278 BW werd door de
rechtbank verworpen onder verwijzing naar de overwegingen
van de Commissie van Beroep DSI over dit wetsartikel
in r.ov. 5.8.5 van haar uitspraak 27 januari 2005,
KCHB nr. 91 (zie nr. 20 hiervoor). De rechtbank oordeelde
verder dat Dexia Bank haar nog onvoldoende had overtuigd
dat Dexia Bank de aandelen ten behoeve van X
werkelijk had verworven. De rechtbank stelde Dexia Bank
nogmaals in de gelegenheid het verlangde bewijs te leveren
dat, kort gezegd, zij de aandelen ten behoeve van X
had verworven en dat zij terstond na bijschrijving van de
aandelen in het verzameldepot een kennisgeving aan X
had gezonden, zoals artikel 25 lid 1 Wet giraal effectenverkeer
volgens de rechtbank dwingend voorschrijft. De
rechtbank hield iedere verdere beslissing aan.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.