Tijdschrift voor Agrarisch Recht 1998 nr. 10

Bedrijfsoverdracht in de landbouw ‘in ontwikkeling’

mr. A.N. Labohm

Bedrijfsoverdracht in de landbouw is verworden tot een mandarijnenwetenschap. De fiscale rechter verwerpt het begrip 'agrarische waarde' in het kader van een bedrijfs-overdracht van vader op zoon, terwijl de civiele rechter het begrip aanvaardt in een zelfde situatie. De Hoge Raad heeft op 12 november 1997 een belangrijk arrest gewezen op het gebied van de waardebepaling van een landbouwbedrijf in het kader van de bedrijfs-overdracht van vader op zoon.1 De agrarische waarde is volgens de

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

Fiscale Kamer van de Hoge Raad niet bepalend voor de berekening van stakingswinst.2 Bij de berekening van de stakingswinst moet worden uitgegaan van de waard^ in het vrije economische verkeer van het ondernemingsvermogen. De vraag die gesteld moet worden, is welke betekenis dit arrest heeft voor de waardebepaling van de landbouwonderneming in het kader van de verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgoederengemeen-schap na echtscheiding.3 Uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 novem-ber 1995, rolnummer 1186/92 volgt dat er niet sprake is van een handeling uit liberali-teit als een zoon bij een ontbinding van de maatschap met zijn vader het aandeel in het maatschapsvermogen overneemt tegen een zodanige waarde dat een lonende exploitatie nog tot de mogelijkheden behoort.4 De rechtspraak wordt voor de recht-zoekende een duistere zaak als de fiscale rechter bij een bedrijfsoverdracht van vader op zoon bepaalt dat voor de waardebepaling van het ondernemingsvermogen de agrarische waarde niet maatgevend is, terwijl de civiele rechter in een zelfde feitencomplex oordeelt dat het uitgangspunt voor de waardering de agrarische waarde is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 november 1997 mag mijns inziens niet de conclusie worden getrokken dat voor de waardering van het ondernemingsvermogen in een verdeling van een gemeenschap uitgegaan moet worden van de waarde in het vrije economische verkeer.5 Voor de verdeling van een gemeenschap en de waardering van activa die tot de te verdelen gemeenschap behoren, blijven alle feiten en omstandigheden van het desbe-treffende geval van belang. De feiten kunnen rechtvaardigen dat voor de waardering van het ondernemingsvermogen uitgegaan moet worden van de agrarische waarde en niet van de waarde in het vrije economische verkeer.6 Niet alleen het arrest van de Hoge Raad van 12 november 1997 roept de nodige vra-gen op, maar ook het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 13 mei 1997, TB 1997/20177. Het besluit van de staatssecretaris is van grote betekenis bij een bedrijfsoverdracht die zijn basis vindt in een overeenkomst van personenvennoot-schap. In een groot aantal overeenkomsten van personenvennootschap tussen vader en zoon is de bepaling opgenomen dat de zoon bij ontbinding van de overeenkomst van personenvennootschap het aandeel van de vader in het vermogen van de perso-nenvennootschap kan overnemen tegen een prijs die lager ligt dan de waarde in het vrije economische verkeer. Volgens de staatssecretaris van Financiën ontstaat er dan een gebruikersvoordeel, welk voordeel belast wordt op het moment dat de bedrijfs-opvolger het op basis van de overeenkomst van personenvennootschap verkregen vermogensbestanddeel vervreemdt. Het wekt op zijn minst bevreemding dat het voor de successiebelasting geen belastbaar feit is als de zoon van zijn vader op basis van een overeenkomst van personenvennootschap de landbouwgrond overneemt tegen de waarde in verpachte staat en het quota tegen nihil, maar voor de inkomstenbelasting wel belastingheffing kan plaatsvinden, indien de zoon op basis van de overeenkomst van personenvennootschap een voordeel verkrijgt; namelijk grond tegen de waarde in verpachte staat en melkquotum om niet. In dit artikel zal ik onder meer nader ingaan op het besluit van de staatssecretaris van 13 mei 1997 en de mogelijke gevolgen dat het besluit heeft voor de procesrechtelijke positie van legitimarissen die in een civiele procedure stellen dat de bednjfsopvolger als gevolg van een bedrijfsovername zodanig is bevoordeeld, dat de rechten van de legitimarissen zijn geschonden.8 Voorts zal ik ingaan op de mogelijke invloed van het arrest van de Hoge Raad op de waardering van ondernemingsvermogen bij verdeling van een gemeenschap.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Artikel
Auteurs
mr. A.N. Labohm
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:TvAR/5771

Verder in 1998 nr.10

 Recente ontwikkelingen in het agrarisch milieurecht: een terug- en vooruitblik

De afgelopen vier jaar is er veel gebeurd: voor ammoniak en geur kwam er nieuwe regelgeving (Iav en stankrichtlijn) en belangrijke jurisprudentie, de opheffing van de vergunningplicht...

 Reconstructiewet: de oplossing?

De tekst van een wetsontwerp voor de Reconstructiewet Concentratiegebieden is voortijdig uitgelekt (zie De Boerderij, 27 augustus 1998). Een week later gebeurde hetzelfde met het advies van de Raad...

 Bedrijfsoverdracht in de landbouw ‘in ontwikkeling’

Bedrijfsoverdracht in de landbouw is verworden tot een mandarijnenwetenschap. De fiscale rechter verwerpt het begrip 'agrarische waarde' in het kader van een bedrijfs-overdracht van v...