Breedijk & Biesenbeek Financiële dienstverlening/ Dexia bank/Jungblut
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M. Hosemann
In het tussenarrest was beslist dat de schuld van Jungblut na
beëindiging van de effectenleaseovereenkomst voor twee
derde deel voor rekening van Breedijk en Dexia diende te
komen en dat het restant voor haar eigen rekening kwam.
Daarnaast was geoordeeld dat Jungblut geen recht had op
terugbetaling van de door haar betaalde rente over de door
Dexia aan haar verstrekte geldlening. Volgens de effectenleaseovereenkomst
bedroeg de aankoopsom van de door Jungblut
geleasde aandelen € 48 149,19.
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
Niet gebleken was dat
Jungblut dit bedrag aan Dexia had terugbetaald zodat dit
bedrag het uitgangspunt vormde voor de berekening van
haar schuld. Bovendien was Jungblut aan Dexia een bedrag
verschuldigd gelijk aan de tijdens de looptijd van de overeenkomst
ontvangen brutodividenden op de geleasde aandelen.
Ook dit bedrag moest in de berekening van de schuld
van Jungblut aan Dexia worden betrokken. Daartegenover
stond dat zij recht had op de opbrengst van de verkoop van
de geleasde aandelen bij beëindiging van de effectenleaseovereenkomst.
Deze opbrengst bedroeg volgens de eindafrekening
een bedrag van € 18 845,97. Dit bracht mee dat de
schuld van Jungblut na beëindiging van de effectenleaseovereenkomst
een bedrag inhield van € 30 485,24, waarvan
twee derde deel voor rekening van Breedijk en Dexia diende
te komen. Niet gebleken was dat Jungblut het deel dat voor
rekening kwam van Dexia en Breedijk al aan Dexia had
betaald. Daarom kon niet worden gezegd dat Jungblut voor
dat bedrag schade had geleden. Haar vordering tot vergoeding
van die schade was daarom ook niet toewijsbaar. Het
restant van de schuld kwam voor rekening van Jungblut,
zodat zij gehouden was dit bedrag aan Dexia te voldoen.
Voor dit bedrag kwam haar dan ook geen recht op schadevergoeding
toe. Dit bracht mee dat de vordering van
Jungblut tot schadevergoeding werd afgewezen. Hetzelfde
gold voor de gevorderde verklaring voor recht ter zake van
het gestelde tekortschieten en onrechtmatig handelen door
Breedijk en Dexia, aangezien Jungblut bij die verklaringen
geen voldoende belang meer had. Ook de vordering strekkend
tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst wegens
dwaling aan de zijde van Jungblut werd afgewezen. Dit
liet onverlet dat Breedijk en Dexia als de in dit geding in
overwegende mate in het ongelijk gestelde partijen moesten
worden aangemerkt en daarom werden veroordeeld in de
kosten van het geding in hoger beroep, respectievelijk in het
principaal beroep. Jungblut werd in het incidentele beroep
in de zaak met rolnummer 286/04 in het ongelijk gesteld en
had daarvan derhalve de kosten te dragen.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.