NOGMAALS DE ONTEIGENINGSSCHADELOOSSTELLING
Mr D. L. Rodrigues Lopes
De schadeloosstelling bij onteigening behoort tot de themata waarvoor veel belangstelling bestaat. Dat bleek in 1974 op de Nederlands-Belgische studiedag te Middelburg (met Mr R. A. Mörzer Bruyns en mevrouw G. Suetens als preadviseurs) en nu weer te Tilburg. De zaal kon de 125 deel-nemers juist bevatten, naast elke Belg zat 3 ½ Nederlander. Van Belgische zijde trad Mr. F. van Laer, advocaat en landbouweconoom, als pre-adviseur op. Van Nederlandse zijde verscheen mr J. G. de
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
Vries Robbé, ad-vocaat te 's-Gravenhage. Beiden hielden, als altijd, een inleiding. Van Laer bleef verbaal dicht bij zijn geschrift. De Vries Robbé kwam met enkele an-dere interessante verspreide opmerkingen dan in zijn preadvies. De beide teksten zijn in ons tijdschrift afgedrukt (februari 1981).
De Vries Robbé ter plaatse
De preadviseur begint af te rekenen met twee misverstanden. De eerste is dat de onteigenaar altijd groot is en de onteigende altijd klein. Zo ontna-men de Staten van Holland en Zeeland in 1732 de markies van Vlissingen het marquisaat tegen 100.000 ducaten en bijkomstige kosten. Het tweede is dat de landbouw die veelal bij onteigening is betrokken, altijd de verliezen-de partij is geweest. Er was een Landarbeiderswet (1918-1965) die titel VI in de Onteigeningswet bracht in het belang van de onteigening ten behoeve van landarbeiders ter verkrijging van land met woning en in 1921 verscheen titel VII die onteigening mogelijk maakte ter verhoging van de opbrengst van gronden.
De oorspronkelijke geschriften betroffen vrijwel uitsluitend de procedu-re, tegenwoordig gaat het in de eerste plaats om de schadeloosstelling. Wat procedures betreft, verschijnt nog wel een en ander over volkshuisvesting, over wegen evenwel niets. De losbladigen bevatten terzake van procedures voornamelijk van de departementen afkomstige informatie.
Vandaag stellen de socialisten dat, waar overal eigenaren schade lijden en soms een partiële vergoeding krijgen (namelijk voorzover de schade re-delijkerwijs niet te hunner last behoort te blijven), de volledige vergoeding (alleen) bij onteigening niet rechtvaardig is. (Uiteraard ijveren zij niet voor een guller schadevergoedingsregime bij de andere rechtmatige overheids-daden, R.L.). Pogingen de schadeloosstelling te beperken zijn zeker niet nieuw. Reeds rond de eeuwwisseling argumenteerde Kruseman een lager niveau, later (in 1913) kreeg hij bijval van Kranenburg. Ook Lubbers (1919) kon niet aan de indruk van een te hoog schadeloosstellingsniveau ontkomen, al ontbrak het hem aan bewijzen. Het beeld van de onteigende als slachtoffer, de dramatisering van het geval, de deskundigen tussen twee vuren, dat alles liet en laat zich nog gelden.
Een tweede misverstand wil dat onteigeningsrecht uitermate gecompli-ceerd is. In 1959 verzekerde Jhr. mr. J. H. de Braauw ten overstaan van de Nederlandse Juristenvereniging, dat het specialisme zeker niet te ingewik-keld is. Dat geldt vandaag nog.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.