Van der Mey/ Dexia Bank
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. A.R. Filius
Van der Mey vorderde, kort gezegd, vernietiging van alle
zeven door haar gesloten effectenlease-overeenkomsten,
dan wel veroordeling van Dexia Bank tot vergoeding van
de door haar geleden schade wegens door Dexia Bank
gepleegde wanprestatie en/of onrechtmatige daad. De
rechtbank was van mening dat de procedure in principe
tot de bevoegdheid behoorde van de sector kanton van
de rechtbank omdat het geschil naar haar oordeel betrekking
had op een huurkoopovereenkomst. Echter, mede
gezien de stand van de
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
procedure en het feit dat Van der
Mey de zaak door deze rechtbank behandeld wenste te
zien, besloot de rechtbank de zaak niet te verwijzen. Ten
aanzien van drie overeenkomsten zag de rechtbank geen
belang voor Van der Mey bij haar vordering aangezien zij
deze overeenkomsten met winst had beëindigd. Kort gezegd
oordeelde de rechtbank ten aanzien van de overige
vier dat Van der Mey geen beroep op dwaling toekwam.
De rechtbank was van mening dat Dexia Bank voldoende
informatie aan Van der Mey had verschaft over het product,
mede in het licht van de drie eerder afgesloten
soortgelijke overeenkomsten. De rechtbank haalde hierbij,
naast een destijds gegeven advies van Dexia Bank, de
tekst van de overeenkomsten aan. Het verwijt dat Dexia
Bank Van der Mey mondeling andere mededelingen zou
hebben gedaan (rendement op de aandelen zou 12 procent
per jaar zijn; voorspiegeling dat Van der Mey vanaf
haar 54ste jaar zou kunnen rentenieren en op haar 56e
miljonair zou zijn) maakte dit voor de rechtbank niet anders.
Ook indien zou komen vast te staan dat de mededelingen
zouden zijn gedaan, dan zou volgens de rechtbank
sprake zijn geweest van een duidelijke strijdigheid tussen
die mededelingen en de verstrekte schriftelijke stukken en
had het op de weg van Van der Mey gelegen om zich nader
te laten informeren. De rechtbank oordeelde verder
dat het verweer van Dexia Bank dat artikel 28 NR onverbindend
is niet opging. Naar het oordeel van de rechtbank
wordt de ratio van de Wte, geplaatst in het kader
van richtlijn 93/22/EEG, onder andere bepaald door de op
Europeesrechtelijk niveau gevoelde noodzaak beleggers
bescherming te bieden tegen risico's van beleggingen in
effecten. Artikel 28 NR valt volgens de rechtbank binnen
het bereik van artikel 24 Bte dat weer de grenzen van het
bepaalde in artikel 11 Wte niet overschrijdt, bezien in het
licht van voornoemde richtlijn. Naar het oordeel van de
rechtbank had Dexia Bank in dit geval de op haar ingevolge
artikel 28 NR rustende zorgplicht niet geschonden. De
rechtbank wees het gevorderde af en veroordeelde Van
der Mey in de kosten van het geding.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.