Tijdschrift voor Financieel Recht 2004 nr. 12

Van Mourik c.s./FBS Bankiers

mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. A.R. Filius

Van Mourik c.s. hebben FBS aansprakelijk gesteld voor op effectentransacties geleden verliezen. Effectentransacties waren onder meer verricht ten tijde van debetstanden en met kredietverlening. De grieven in hoger beroep waren voornamelijk gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat voor de kredietverschaffing geen schriftelijke kredietovereenkomst was vereist en dat FBS niet was tekortgeschoten door effectentransacties toe te staan ten tijde van debetstanden. Aan hun stellingen legden Van Mourik c.s. art. 28 lid 2 NR ten grondslag.

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

Het Hof volgde het oordeel van de Rechtbank en overwoog dat Van Mourik c.s. miskenden dat op FBS geen rechtsplicht heeft gerust tot het aangaan van een schriftelijke kredietovereenkomst als voorwaarde voor kredietverlening. Het beroep van Van Mourik c.s. op art. 28 lid 2 NR werd terzijde geschoven omdat die bepaling pas op 1 februari 1999 in werking is getreden en de in geding zijnde transacties plaatsvonden in 1997 en 1998. Aan de stelling van Van Mourik c.s. dat de NR 1999 codificatie bevat van reeds in 1998 geldend recht ging het Hof voorbij, omdat, zo overwoog het Hof, in het destijds geldende recht een schriftelijke kredietovereenkomst niet was vereist en bovendien de toen geldende versie van de NR in het geheel geen gewag maakte van een schriftelijkheidsvereiste. Het Hof wees er ten overvloede nog op dat art. 28 lid 2 NR 1999 evenmin rept van de noodzaak van een separate kredietovereenkomst. De toelichting op art. 28 lid 2 wijst daar weliswaar op, maar volgens het Hof valt daar niet uit af te leiden dat de kredietovereenkomst schriftelijk moet zijn. Over het beroep van Van Mourik c.s. op uitspraken van de Klachtencommissie Optiebeurs en van de Klachtencommissie DSI overwoog het Hof dat die beslissingen op zichzelf niet een zo verstrekkende, buitenwettelijke rechtsplicht op FBS leggen als Van Mourik c.s. aannamen. Verder was voor het Hof van belang dat Van Mourik c.s. regelmatig afschriften van hun rekeningen hebben gekregen waarop debetstanden zichtbaar waren, waaruit bleek dat debetrente in rekening was gebracht en waaruit bleek dat Van Mourik c.s. ten tijde van debetstanden opdrachten tot effectentransacties hebben gegeven. Bovendien was het voor het Hof buiten kijf dat Van Mourik c.s. nooit bezwaar hebben gemaakt tegen het verstrekte krediet en dat zij daar ten behoeven van effectentransacties gebruik van hebben gemaakt. Met de ondertekening van de cliëntenovereenkomst verklaarden Van Mourik c.s. dat zij de risico's die waren verbonden aan het doen van transacties en opties, termijncontracten en/of andere waarden die daar al dan niet mee verband houden begrepen en aanvaardden en dat zij ervoor instonden in staat te zijn het verlies te dragen dat uit dergelijke transacties kan voortkomen. Dit gegeven, alsmede de omstandigheid dat Van Mourik c.s. het beheer van hun effectenportefeuille in eigen hand hielden en waarbij zij zelfstandig beleggingsbeslissingen namen, waren voor het Hof omstandigheden waaronder FBS erop mocht vertrouwen dat Van Mourik c.s. bekend waren met de risico's van beleggen, inclusief het beleggen in opties en het beleggen op basis van effectenkrediet. Het Hof concludeerde uit deze omstandigheden voorts dat op FBS niet de plicht rustte om Van Mourik c.s. voor iedere individuele transactie die een risico van vermogensverlies had te waarschuwen voor dergelijk risico. Het Hof passeerde de klacht dat FBS onzorgvuldig had gehandeld jegens Van Mourik c.s., omdat Van Mourik c.s. hebben nagelaten te stellen ten aanzien van welke transacties adviezen zouden zijn gegeven waartoe een redelijk en bekwaam handelend beleggingsadviseur niet had kunnen komen en in welke opzichten die adviezen niet aan de genoemde maatstaf beantwoorden. Ten slotte stelden Van Mourik c.s. dat FBS niet had mogen adviseren te beleggen in opties, omdat de te beleggen gelden bedoeld waren als pensioenvoorziening. Het Hof overwoog hieromtrent dat FBS uit het beleggingsgedrag van Van Mourik c.s. en uit het door Van Mourik c.s. gestelde niet behoefde te begrijpen dat het Van Mourik c.s. te doen zou zijn om pensioenopbouw. Het Hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep, waarin de vordering van Van Mourik c.s. was afgewezen.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Jurisprudentie
Organisatie
Gerechtshof Amsterdam
Auteurs
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. A.R. Filius
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Onderwerp
art. 28 lid 2 NR, schriftelijke kredietovereenkomst
Bron
JOR 2004/276
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:FR/707

Verder in 2004 nr.12

 Zorgplicht en aansprakelijkheid van cliëntenremisiers

De zorgplicht en aansprakelijkheid van tussenpersonen en effectenkredietinstellingen staan in het nieuws, niet in de laatste plaats door de vele aandelenlease-producten die in tijden van hoogcon...

 Nota modernisering ondernemings-en vennootschapsrecht; en de toekomst van beschermingsconstructies

Op 7 september 2004 heeft de Minister van Justitie de nota modernisering ondernemings- en vennootschapsrecht (de ‘Nota’) ingediend bij de tweede kamer. Met de Nota beoogt de minister bekendheid ...

 Rondom het nieuws; Nieuw Convenant inzake samenwerking tussen AFM en DNB

Op 15 november 2004 hebben de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank N.V. DNB) een nieuw Convenant ondertekend. Dit Convenant heeft betrekking op samenwerking en ...