Conceptwetsvoorstel Wet betaaldiensten: toezichtsrechtelijke aspecten
prof. mr. W.A.K. Rank
Zowel bij marktpartijen – banken en andere intermediairs in
het betalingsverkeer – als bij de Europese Unie bestaat al
geruime tijd de wens om een uniform Europees betalingscircuit
en een goed werkende Europese markt voor betaaldiensten
tot stand te brengen. Elke lidstaat heeft thans nog haar
eigen betalingssysteem of betalingssystemen, terwijl het
rechtskader voor betalingsdiensten eveneens van lidstaat tot
lidstaat verschilt. Het naast elkaar bestaan van verschillende
nationale betaalsystemen en het ontbreken van een gemeenschappelijk
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
juridisch kader leidt tot inefficiëntie, onveiligheid
en ontoegankelijkheid van het Europese betalingsverkeer,
en voorts tot relatief hoge kosten. Het is dan ook niet
voor niets dat zowel de financiële sector – banken en overkoepelende
organisaties van banken – als de politiek de afgelopen
jaren de nodige tijd en aandacht hebben besteed aan
het zoeken naar oplossingen voor deze problematiek.
In dat verband zijn op het terrein van het betalingsverkeer in
de loop der tijd de nodige communautaire besluiten genomen.
Te noemen is in dit verband allereerst Richtlijn 97/5/
EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari
1997 betreffende grensoverschrijdende overmakingen1.
Deze richtlijn vormt de basis van de Wet grensoverschrijdende
betaaldiensten van 12 november 1998, Stb. 686
(‘Wgb’), welke wet banken bepaalde verplichtingen oplegt
ter zake van de uitvoering van grensoverschrijdende girale
betalingen tot het bedrag van € 50 000 (of de tegenwaarde
daarvan in de nationale valuta tussen in verschillende lidstaten
van de Europese Unie gevestigde partijen). Dergelijke
betalingen dienen in beginsel steeds binnen vijf werkdagen
te worden voltooid, bij gebreke waarvan de bank gehouden
is tot vergoeding van de wettelijke rente (art. 5, 6 en 7
Wgb). Bij het uitblijven van creditering heeft de opdrachtgever
in beginsel recht op restitutie van het van zijn rekening
afgeschreven bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, kosten
en provisies (art. 11-14 Wgb). Voorts kan worden genoemd
Verordening 2560/2001 van het Europees Parlement
en de Raad van 19 december 2001 betreffende grensoverschrijdende
betalingen in euro2. Op grond van deze verordening
mogen sinds 1 juli 2003 voor grensoverschrijdende
betalingen tot het bedrag van € 12 500 tussen in
verschillende lidstaten van de Europese Unie gevestigde partijen
geen hogere of andere kosten in rekening worden gebracht
dan voor binnenlandse betalingen ten belope van
hetzelfde bedrag. Voorwaarden voor deze gelijkschakeling
zijn vermelding door de opdrachtgever van het IBAN (International
Bank Account Number) van de begunstigde en de
BIC (Bank Identifier Code, ook wel S.W.I.F.T.-code) van
de bank van de begunstigde en het achterwege laten van
speciale instructies met betrekking tot de uitvoering (art. 3
en 5 Verordening 2560/2001). Voor Nederlandse particulieren
betekent dit dat girale betalingen van en naar andere
lidstaten sedert 1 juli 2003, net als binnenlandse betalingen,
kosteloos worden verwerkt mits deze betalingen voldoen aan
bovengenoemde criteria en worden afgewikkeld op basis van
gedeelde transactiekosten. Een crediteur dient bij elke grensoverschrijdende
facturering zijn IBAN en de BIC van zijn
bank aan zijn debiteur mede te delen (art. 5 Verordening
2560/2001).
Helaas hebben deze besluiten niet de gewenste harmonisatie
gebracht en hebben zij veeleer geleid tot rechtsonzekerheid
doordat de verschillende regelingen onderling niet consistent
zijn. Hetzelfde geldt voor Aanbeveling 87/598/EG van
de Commissie van 8 december 1987 met betrekking tot een
Europese gedragscode inzake het elektronische
betalingsverkeer3, Aanbeveling 88/590/EG van de Commissie
van 17 november 1988 inzake betalingssystemen en met
name inzake de betrekkingen tussen de kaarthouder en de
verstrekker van de kaart4 en Aanbeveling 97/489/EG van de
Commissie van 30 juli 1997 betreffende transacties die met
een elektronische betaalinstrument kunnen worden uitgevoerd,
in het bijzonder inzake de betrekkingen tussen uitgever
en houder5. Ook deze maatregelen hebben – mede door
hun nogal vrijblijvende karakter – niet tot het beoogde resultaat
geleid.
Meer recent hebben dan ook twee initiatieven het licht gezien
die veel verder strekken dan de dusver genomen maatregelen
en die – doordat zij bepaald niet vrijblijvend zijn –
de realisatie van een uniforme Europese betaalruimte en een
samenhangend juridisch kader voor betaaldiensten daadwerkelijk
naderbij moeten brengen. Het gaat hier om het initiatief
van enkele belangrijke Europese banken en overkoepelende
organisaties van banken tot de creatie van een Single
Euro Payments Area (‘SEPA’) – een gemeenschappelijk eurobetalingsgebied
– en om het initiatief van de Europese
Unie om te komen tot een Europese Richtlijn betreffende
betalingsdiensten, de Payment Services Directive (‘PSD’)6. Onder auspiciën van de European Payments Council
(‘EPC’) – een samenwerkingsverband van de belangrijkste
Europese banken en bankenorganisaties – heeft de financiële
sector in het kader van SEPA afspraken gemaakt over algemeen
toepasbare vormen en kenmerken van overschrijvingen
en incasso’s, de verwerking van dergelijke betalingen
tussen banken en betalingen met betaalpassen en creditcards.
Deze afspraken betreffen met name uniforme standaarden
die in het Europese interbancaire betalingsverkeer
gehanteerd zullen gaan worden teneinde het grensoverschrijdende
betalingsverkeer te faciliteren en over de organisatie
en opzet van het interbancaire betalingsverkeer, met het oog
op het bevorderen van een zo groot mogelijke convergentie.
SEPA is op 28 januari 2008 daadwerkelijk van start gegaan
voor wat betreft de verwerking van overboekingen. Sinds die
datum kunnen bedrijven en consumenten met een uniforme
Europese overschrijving zowel in het binnenland als naar
andere lidstaten bedragen overmaken. Ook komt er in de
toekomst een Europese automatische incasso en zullen ook
de huidige pinpassen overgaan op Europese standaarden. Na
een overgangsfase waarin de oude nationale en de nieuwe
Europese betaalmiddelen naast elkaar zullen bestaan zullen
de nationale betaalmiddelen uiteindelijk uit de markt worden
genomen. Wanneer dit voor Nederland het geval is, is
op dit moment nog niet bekend.7
De PSD, welke op 1 november 2009 in de nationale wetgevingen
van de lidstaten geïmplementeerd dient te zijn, strekt
er toe om een modern en samenhangend juridisch kader
voor betalingsdiensten tot stand te brengen. Blijkens de considerans
bij de PSD moet dit juridisch kader concurrentieneutraal
zijn voor alle betalingssystemen en moet het voorzien
in de coördinatie van de nationale voorschriften inzake
prudentiële vereisten, de markttoegang van nieuwe betalingsdienstaanbieders
en de respectieve rechten en plichten
van betalingsdienstgebruikers en -aanbieders. Ofschoon het
door de PSD gecreëerde rechtskader volgens de considerans
bij de PSD niet verenigbaar hoeft te zijn met het uit de
financiële sector voortgekomen initiatief van SEPA, wordt
de PSD in de praktijk toch vooral gezien als complementair
juridisch kader ten opzichte van SEPA.
Met het oog op de implementatie van de PSD in de Nederlandse
regelgeving heeft het ministerie van Financiën op 22
juli 2008 een concept wetsvoorstel Wet betaaldiensten gepubliceerd
in de vorm van een consultatiedocument.8 De
consultatieperiode is op 8 september 2008 afgesloten. Diverse
marktpartijen – zoals NVB, DNB en MKB – blijken
van de gelegenheid gebruik te hebben gemaakt om commentaar
op het concept wetsvoorstel te leveren. De diverse
reacties op het concept wetsvoorstel zijn op 17 oktober 2008
door het ministerie van Financiën op de website van het
ministerie geplaatst. De planning is dat het definitieve wetsvoorstel
– waarin hopelijk met het commentaar van de sector
zal worden rekening gehouden – in december 2008 of in
januari 2009 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend,
met als oogmerk inwerkingtreding van de nieuwe wet op 1
november 2009.
In deze bijdrage zullen de toezichtrechtelijke aspecten van
het concept wetsvoorstel kort worden beschreven. De civielrechtelijke
aspecten van het concept wetsvoorstel worden
behandeld in de bijdrage van mr. R.E. van Esch, eveneens in
deze rubriek.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.