Wet luchtkwaliteit: is het stof neergedaald?
mr. R.C. van Wamel*
Luchtverontreiniging is een onderwerp dat al lang een belangrijke plaats inneemt op de beleidsagenda van de overheid. Niet alleen internationaal en communautair, maar ook nationaal. De gezondheid van de mens en het milieu zijn belangen die de overheid aan zich heeft getrokken. De Europese Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (hierna aangeduid als Europese richtlijn luchtkwaliteit)1 verwoordt dit als volgt:
‘Volgens het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, dat is vastgesteld
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
bij Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 is het noodzakelijk om de verontreiniging te verminderen tot niveaus waarbij de schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid (…) en voor het milieu als geheel zo gering mogelijk zijn, om de bewaking en beoordeling van de luchtkwaliteit te verbeteren, met inbegrip van de depositie van verontreinigende stoffen, en de bevolking te informeren.’
Luchtverontreiniging is een complex mengsel van stoffen die schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu kunnen hebben. Ook de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit is complex. Voor de Nederlandse situatie geldt bovendien dat de luchtkwaliteit in belangrijke mate afhankelijk is van de luchtkwaliteit elders in Europa. Dit geeft het belang aan van een Europese aanpak van de luchtverontreiniging.
Enig begrip van de Europese regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is nodig om de Nederlandse regelgeving daarover te doorgronden. Met de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), kort aangeduid als de Wet luchtkwaliteit, zijn de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de daarop gebaseerde dochterrichtlijnen geïmplementeerd.2 Een beschrijving van deze EG-richtlijnen gaat het bestek van dit artikel echter te boven. Voor de geïnteresseerde lezer verwijs ik naar de memorie van toelichting bij de Wet luchtkwaliteit.3 Hierin zijn de inhoud en werkingssfeer van deze richtlijnen op hoofdlijnen beschreven. Bovendien is een rechtsvergelijkend overzicht gegeven van de wijze waarop deze richtlijnen in de verschillende lidstaten van Europa zijn geïmplementeerd en feitelijk zijn uitgevoerd. Deze rechtsvergelijking heeft de wetgever er toe doen besluiten om een aantal aan de wetgeving van andere lidstaten ontleende elementen in de Wet luchtkwaliteit op te nemen. Met name de in de wet opgenomen plan- en programmaverplichtingen en de introductie van het begrip ‘in betekenende mate’ (IBM).
Op 1 augustus 2009 is de Wet milieubeheer wederom gewijzigd op het punt van luchtkwaliteit in verband met de implementatie van de Europese richtlijn luchtkwaliteit en derogatie luchtkwaliteitseisen.4 Nederland heeft van de Europese Commissie uitstel en vrijstelling verkregen (derogatie) met betrekking tot het tijdstip waarop voldaan moet zijn aan de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).5
Het is niet de bedoeling om in deze bijdrage een exposé te geven van alle jurisprudentie die op het punt van luchtkwaliteit is gewezen. Dat zou een welhaast onbegonnen opgave zijn. Bovendien zal de lezer van dit blad naar ik veronderstel voornamelijk geïnteresseerd zijn in jurisprudentie die van betekenis is voor de agrarische rechtspraktijk.
Voor een handzaam overzicht van jurisprudentie met betrekking tot luchtkwaliteit verwijs ik daarom naar www.infomil.nl en naar het recent verschenen artikel van mr. C.A.M. van den Brand en mr. C.N. van der Sluis in het Tijdschrift voor Omgevingsrecht.6
In het onderstaande wordt eerst kort uiteengezet wat aanleiding, doel en kern van de Wet luchtkwaliteit zijn. Vervolgens wordt stilgestaan bij enkele nieuwe elementen in die wet: het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip ‘in betekenende mate’ en het toepasbaarheidsbeginsel en blootstellingscriterium. Tot slot wordt aandacht besteed aan een aantal geselecteerde uitspraken dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dit jaar met betrekking tot de Wet luchtkwaliteit heeft gedaan. Daarbij heb ik mij beperkt tot uitspraken die de intensieve veehouderij betreffen.
Uitzondering hierop zijn twee baanbrekende uitspraken van de Afdeling met betrekking tot het NSL. Deze uitspraken laten zien hoe de bestuursrechter onder de Wet luchtkwaliteit bestuursbevoegdheden toetst, indien de uitoefening daarvan betrekking heeft op een project dat binnen het NSL past. Tot slot worden nog enkele woorden gewijd aan jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van het Besluit milieueffectrapportage 1994 (Besluit m.e.r). Deze jurisprudentie is ook relevant voor de verlening van milieuvergunningen in geval van uitbreiding of oprichting van (intensieve) veehouderijen.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.