Van der Haar/Brinckstaete
mr. F.R.H. van der Leeuw
Eind 1998 had financieel intermediair Brinckstaete voor
Van der Haar het plan opgesteld om de overwaarde in
zijn woning aan te wenden voor diverse financiële doeleinden.
Onderdeel van het plan was dat een beleggingsdepot
zou worden gevormd door storting in het ING
Dutch Fund ten aanzien waarvan Brinckstaete was uitgegaan
van een vermogensgroei van gemiddeld 10,4% per
jaar. Van het rendement op het depot zou jaarlijks een bedrag
worden gebruikt om diverse premies en stortingen
uit
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
te kunnen voldoen, o.a. op een lijfrentepolis. Uiteindelijk
is over de periode 1997 t/m 2002 een negatief rendement
behaald van 3,5% en bleek dat het rendement op
het moment van adviseren door Brinckstaete in de daaraan
voorafgaande jaren geen 10,4% maar 8,68% is geweest.
Het rendement op het beleggingsdepot bleek onvoldoende
om de bedoelde premies uit te voldoen, zodat
volgens Van der Haar daarmee het uitgangspunt aan de
door Brinckstaete geadviseerde constructie kwam te ontvallen.
Van der Haar stelde het verlies op het depot gelijk
aan het verschil tussen het ingelegde bedrag en de waarde
van de participaties op het moment waarop het depot
zal worden beëindigd en hij vorderde veroordeling van
Brinckstaete tot vergoeding van dit verlies. De Rechtbank
stelde voorop dat aan het depot wordt deelgenomen
voor een periode van 26 jaar en dat het rendement van
10,4% waarmee Brinckstaete had gerekend, het gemiddelde
rendement over die periode is. De Rechtbank achtte
de vordering alleen toewijsbaar, indien de onjuistheid
van het gegeven advies zou komen vast te staan. Zolang
de periode van 26 jaar nog niet is verstreken, kan volgens
de Rechtbank alleen worden gesteld dat het advies onjuist
is indien op voorhand duidelijk is dat het geprognostiseerde
rendement onhaalbaar is, gegeven de resterende
duur van de belegging. Daarvan was volgens de Rechtbank
echter geen sprake. Wel was de Rechtbank van mening
dat het beëindigen van de beleggingsconstructie
een reactie kan zijn om verdere schade te voorkomen, indien
vast zou komen te staan dat Van der Haar gedurende
een langere periode met behoorlijke hogere maandlasten
zou worden geconfronteerd dan hij op grond van
het advies van Brinckstaete had mogen verwachten. Van
der Haar had het beleggingsdepot echter nog niet beëindigd
en dus, zo stelde de Rechtbank, had hij ook nog
geen schade geleden. Bovendien achtte de Rechtbank het
intreden van eventuele schade afhankelijk van een nog te
nemen beslissing van Van der Haar om het depot te
beëindigen. Omdat nog niet vaststond dat die beslissing
zou worden genomen, was niet zeker of schade daadwerkelijk
zal intreden, zodat de Rechtbank de vordering afwees.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.