Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte 2012 nr. 2

De huur van ongebouwdeonroerende zaken: een leemte in de wet

mr. E. Swaneveld*

De huur van ongebouwde onroerende zaken is in het BW, anders dan de huur van woonruimte, 290-bedrijfsruimte en (in beperkte mate) 230a-bedrijfsruimte, niet expliciet gere­geld. Op de huur van ongebouwde onroerende zaken zijn dan ook alleen de algemene bepalingen van art. 7:201-230 en 231 BW van toepassing, waardoor de huurder slechts be­perkte bescherming geniet. De objecten die onder de noemer ‘ongebouwde onroerende zaak’ worden geschaard, zijn divers. Het betreft niet alleen weilanden of sportvelden, maar

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

ook parkeerterreinen, stand­plaatsen voor chalets, stukken grond die als toegang tot en/of tuin bij een ligplaats voor een woonboot horen en perce­len grond waarop door de huurder zelf gebouwd wordt. Naar mijn mening geldt voor veel van deze situaties dat de huur­der behoefte heeft aan extra bescherming. Ik pleit dan ook voor een nieuwe regeling die deze huurders beschermt. In deze bijdrage zal ik mijn betoog voor een wettelijke re­geling voor de huur van ongebouwde onroerende zaken be­perken tot de situatie die waarschijnlijk een van de meest aansprekende is: die waarin de huurder van de ongebouw­de onroerende zaak een 290-bedrijfsruimte op het gehuur­de plaatst en het geheel vervolgens onderverhuurt, zoals bij tankstations wel gebeurt. In 1979 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of het huurregime in dat geval ‘wijzigt’: dat is slechts het geval als na het plaatsen van de bebouwing een nieuwe, zelfstandige huurovereenkomst tot stand komt.1 Dit komt in de praktijk niet vaak voor. De gevolgen van de beperkte bescherming doen zich des te meer voelen als de huurder het geheel – ongebouwde onroe­rende zaak plus opstallen – onderverhuurt. De hoofdhuurder die zelf geen bijzondere bescherming geniet, is als onderver­huurder immers wel gebonden aan de (dwingendrechtelijke) huurbeschermingsbepalingen. Ik zal allereerst de belangrijkste problemen schetsen die dit oplevert, althans kan opleveren. Daarna geef ik aan waar­om ik meen dat een wettelijke regeling voor dit soort situa­ties gewenst is en hoe die wettelijke regeling er dan uit zou moeten zien.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Artikel
Auteurs
mr. E. Swaneveld*
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:TvHB/9758

Verder in 2012 nr.2

  Voorwoord

In 2003 is de wettelijke regeling met betrekking tot onderverhuur drastisch veranderd: tot 2003 was het uitgangspunt dat onderverhuur zonder toestemming van de verhuurder niet ge­oorloofd was, terw...

 De positie van deonderhuurder in titel 7.4

1 De, met name bevoegde, onderhuurder heeft in diverse wetsartikelen in titel 7.4 BW een serieuze plek verworven.2 In dit artikel zal de positie van de onderhuurder in het huur­recht ui...

 De huur van ongebouwdeonroerende zaken: een leemte in de wet

De huur van ongebouwde onroerende zaken is in het BW, anders dan de huur van woonruimte, 290-bedrijfsruimte en (in beperkte mate) 230a-bedrijfsruimte, niet expliciet gere­geld. Op de h...

 De Amsterdamse kantoren­markt

De economie stagneert. Bedrijven zijn terughoudend in het nemen van beslissingen voor nieuwe investeringen en ban­ken zijn wellicht nog meer terughoudend om bedrijven die wel willen i...