HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1294
prof. mr. A.W. JongbloedArtikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
Tweede faillissement. Aanvang verjaringstermijn van gedurende het eerste faillissement ontstane rentevorderingen (art. 3:308 BW). Vraag of deze vorderingen, die gedurende dat faillissement niet konden worden geverifieerd (art. 128 Fw), opeisbaar waren
3.4 Het primaire prealabele verweer van de curator houdt in dat de onderhavige rentevorderingen niet opeisbaar zijn geworden voor het einde van het eerste faillissement van [verzoekster 1] , zodat de verjaring niet op een eerder tijdstip is begonnen te lopen. Dit verweer slaagt. Daartoe is het volgende redengevend.
3.5.1 De onderhavige rentevorderingen vloeien voort uit reeds ten tijde van de faillietverklaring bestaande rechtsverhoudingen met de gefailleerde, zodat zij in beginsel – evenals de hoofdvorderingen waarmee zij verbonden zijn – op de voet van art. 26 Fw voor verificatie in aanmerking komen, ook als ze pas tijdens het faillissement zijn ontstaan (zie HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108 ,
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen. Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.