Tijdschrift voor Curatoren 2016 nr. 4

Het verpandingsverbod uitgelegd: feitenrechtspraak na Coface/Intergamma

mr. W.J.G. Smits1 Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.

Het arrest Coface/Intergamma heeft zich mogen verheugen op grote aandacht. Inmiddels heeft de praktijk zich op het arrest ingesteld, zo hebben diverse partijen – met name in de bouw en de retail – hun voorwaarden aangepast, zodat over het goederenrechtelijk karakter van het door hen gebruikte verpandingsverbod geen discussie kan bestaan.2


Ook in de feitenrechtspraak is de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid en mogelijkheid tot verpanding van vorderingen regelen, veelvuldig onderwerp van debat geweest. Inmiddels is er een bestendige lijn te bespeuren in de feitenrechtspraak. Deze lijn wordt hieronder uiteengezet. Het artikel vangt aan met de uiteenzetting van het juridisch kader.

2. Juridisch kader

Vorderingsrechten zijn op grond van art. 3:83 lid 1 BW in beginsel overdraagbaar. In tegenstelling tot overdraagbaarheid van eigendom en beperkte rechten kan de overdraagbaarheid van vorderingsrechten echter door een beding tussen schuldenaar en schuldeiser worden uitgesloten, hetgeen volgt uit art. 3:83 lid 2 BW. Een beding dat de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht regelt kan zowel bij de totstandkoming van het vorderingsrecht áls daarna worden overeengekomen.3 Indien een vorderingsrecht voortvloeit uit een overeenkomst kunnen de partijen bij deze overeenkomst het vorderingsrecht dus vorm geven en als wezenskenmerk aan dit vorderingsrecht toevoegen dat het niet overdraagbaar is. Dit heeft de Hoge Raad met zoveel woorden bepaald in het arrest Van Schaik q.q./ABN AMRO:4

‘een vordering [wordt, WJS], ook wat betreft de vraag of zij vatbaar is voor overdracht, […] bepaald door de rechtsverhouding waaruit zij voortvloeit en derhalve, ingeval die rechtsverhouding een overeenkomst is, door hetgeen partijen bij die overeenkomst over en weer hebben bedongen.’

Een beding tot niet-overdraagbaarheid als hierboven bedoeld, heeft goederenrechtelijke werking. Een overdracht in strijd met een beding met goederenrechtelijke werking leidt niet tot wanprestatie van de overdrager, of tot beschikkingsonbevoegdheid aan diens zijde maar tot een niet geldige overdracht. De Hoge Raad heeft dit bevestigd in het arrest Oryx/Van Eesteren.5 In dat geval ging het over een beding tot niet-overdraagbaarheid dat als volgt luidt:

‘Het is de onderaannemer verboden zijn uit deze onderaannemingsovereenkomst jegens de hoofdaannemer voortvloeiende vorderingen zonder diens toestemming aan een derde te cederen, te verpanden of onder welke titel dan ook in eigendom over te dragen.’

De Hoge Raad heeft ten aanzien van dit beding het volgende bepaald:

‘Weliswaar leidt een verpandingsverbod als dit niet tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde tot de vordering doch tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf, maar dat doet niet af aan de juistheid van het oordeel dat het verpandingsverbod in de weg staat aan de geldigheid van de verpanding […].'
Art. 3:83 lid 2 BW brengt immers mee dat de overdraagbaarheid van een vordering kan worden uitgesloten door een beding als hier tussen EVN en Elands is gemaakt. Anders dan het onderdeel betoogt, levert een overdracht in strijd met zo'n beding niet slechts wanprestatie van de gerechtigde tot de vordering tegenover zijn schuldenaar op, maar heeft het beding ongeldigheid van die overdracht tot gevolg. Krachtens art. 3:98 BW geldt dit een en ander ook voor verpanding. Daaruit volgt dat in dit geval de vordering ten gevolge van het verpandingsverbod niet kon worden verpand. Of Oryx ten tijde van de verpanding op de hoogte was van het verpandingsverbod, doet niet terzake. […].’

Een beding tot niet-overdraagbaarheid in de zin van art. 3:82 lid 2 BW heeft derhalve goederenrechtelijke werking.

 

Partijen bij een overeenkomst kunnen eveneens overeenkomen dat het in verbintenisrechtelijke zin niet is toegestaan om een uit de overeenkomst voortvloeiend vorderingsrecht over te dragen. Overdracht in strijd met een dergelijk beding is niet ongelding maar leidt tot wanprestatie van de overdragende partij jegens zijn medecontractant. De vraag of sprake is van een beding met goederenrechtelijke of juist met verbintenisrechtelijke werking, dient te worden beantwoord aan de hand van uitleg van het betreffende beding. Het Gerechtshof Amsterdam heeft uit het hierboven geciteerde arrest Oryx/Van Eesteren een uitlegregel afgeleid ten aanzien van de uitleg van onderwerpelijke bedingen.6 Het beding waarover het in deze kwestie ging luidt als volgt:

‘Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Intergamma zal Verkoper zijn rechten en verplichtingen uit de met Intergamma gesloten overeenkomst, noch geheel noch gedeeltelijk aan derden overdragen. Toestemming van Intergamma ontslaat Verkoper niet van zijn verplichting in te staan voor correcte nakoming van de koopovereenkomst.’

Het gerechtshof heeft eerst vastgesteld dat het hiervoor geciteerde beding gelijkenissen vertoont met het beding dat speelde in het arrest Oryx/Van Eesteren. Vervolgens formuleert het gerechtshof in rechtsoverweging 4.12 een uitlegregel ten aanzien van een dergelijk beding:

‘[…] Zoals volgt uit het onder 4.8 en 4.9 bedoelde arrest van de Hoge Raad7 moet, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, een contractueel verbod tot overdracht en/of verpanding zo worden uitgelegd dat daarmee niet slechts verbintenisrechtelijke werking, maar ook goederenrechtelijke werking is beoogd. Gelet op het belang dat de debiteuren van de vordering(en) bij het opnemen van een cessie- dan wel verpandingsverbod heeft, ligt het ook voor de hand dat deze daarmee de cessie dan wel verpanding ook goederenrechtelijk onmogelijk heeft willen maken, en dat de wederpartij dat redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. Indien het verbod uitsluitend obligatoire werking zou hebben, zou het beding drastisch aan (meer)waarde inboeten.’

In cassatie is deze uitlegregel niet in stand gebleven. Een uitlegregel als door Gerechtshof Amsterdam geformuleerd is volgens de Hoge Raad niet uit het arrest Oryx/Van Eesteren af te leiden en is tevens onjuist. Volgens de Hoge Raad dient de vraag of een beding dat de overdraagbaarheid van vorderingen regelt goederenrechtelijke- dan wel verbintenisrechtelijke werking heeft, te worden beantwoord door uitleg van dat beding, waarbij een objectieve Haviltexmaatstaf geldt:

‘Een beding als het onderhavige, dat naar zijn aard mede bestemd is om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 , NJ 2005/493). Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW is beoogd. Het hof heeft dit miskend.’

Een beding dat de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht regelt heeft derhalve goederenrechtelijke werking indien dit uit de objectief uit te leggen formulering van het betreffende beding of andere objectieve omstandigheden blijkt.

3. Uitleg in de feitenrechtspraak

Sinds de Hoge Raad op 21 maart 2014 het arrest Coface/Intergamma heeft gewezen, is de daarin vervatte uitlegregel veertien keer in de feitenrechtspraak gehanteerd. Het betreft twee arresten van gerechtshoven, elf vonnissen van diverse rechtbanken en één uitspraak van de Raad van Arbitrage voor de Bouw. In alle uitspraken diende de rechter te beoordelen of met het betreffende beding goederenrechtelijke dan wel verbintenisrechtelijke werking is beoogd.

 

In de feitenrechtspraak is een bestendige lijn vast te stellen. Wat opvalt is dat steeds een onderscheid wordt gemaakt tussen bedingen aan de ene kant waarbij overdraagbaarheid is geformuleerd als eigenschap van het vorderingsrecht zelf of waarbij is overeengekomen dat er niet overgedragen kán worden tegenover bedingen waarbij de contractuele verplichting wordt opgelegd aan de persoon van de schuldeiser om niet tot overdracht over te gaan of waarbij is overeengekomen dat er niet overgedragen mag worden. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de uitspraken tot op heden:8

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 29 juli 20149

In deze procedure staat de vraag centraal of een beding in de algemene voorwaarden goederenrechtelijke werking heeft. Het beding luidt als volgt:10

‘De leverancier zal de rechten en verplichtingen die voor hem uit de overeenkomst voortvloeien noch geheel, noch gedeeltelijk aan derden overdragen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [unica].’

Het gerechtshof stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het een kwestie van uitleg is of partijen met het onderwerpelijke beding goederenrechtelijke dan wel verbintenisrechtelijke werking hebben beoogd.11 Het gerechtshof hanteert voor een dergelijke uitleg de uitlegregel uit het arrest Coface/Intergamma en verwijst uitdrukkelijk naar dit arrest.

 

Het gerechtshof komt uiteindelijk tot de conclusie dat ten aanzien van het beding verbintenisrechtelijke werking is beoogd. Daarbij acht het hof relevant of de tekst van het beding expliciet of door de gebruikte bewoordingen refereert aan het bepaalde in art. 3:83 lid 2 BW,meer in het bijzonder of in de tekst van het beding:12

i. specifiek wordt gesproken over vorderingsrechten; en

ii. wordt gesproken over uitsluiting van de overdraagbaarheid van rechten en verplichtingen dan wel aan de schuldeiser een verplichting wordt opgelegd om niet over te dragen;

 

In het specifieke geval waarover het gerechtshof had te oordelen was de hiervoor onder i omschreven omstandigheid of in de tekst al dan niet specifiek wordt gesproken over vorderingsrechten relevant, nu er in een ander beding tot niet-overdraagbaarheid in dezelfde overeenkomst specifiek over vorderingsrechten wordt gesproken.13 Dit andere beding luidt als volgt:14

‘Het is leverancier niet toegestaan om vorderingen die aan de belastingdienst of een bedrijfsvereniging moeten worden afgedragen te cederen, te verpanden of aan een derde over te dragen.’

Dit onderscheid leidt in mijn ogen niet tot de conclusie dat een beding waarin rechten en verplichtingen onoverdraagbaar worden gemaakt, een verwijzing naar 'rechten en verplichtingen' een aanwijzing is tegen goederenrechtelijke werking. Bij de omstandigheid omschreven onder ii formuleert het gerechtshof immers zelf dat het gaat om onoverdraagbaarheid van rechten en verplichtingen en niet van vorderingsrechten.

De dragende rechtsoverweging van het gerechtshof luidt als volgt:15

‘Naar het oordeel van het hof zijn in de tekst van art. 14.1 van de algemene voorwaarden onvoldoende aanwijzingen gelegen voor een uitleg van die bepaling in de door [unica] voorgestane zin. In de tekst wordt noch expliciet noch door de gebruikte bewoordingen gerefereerd aan het bepaalde in art. 3:83 lid 2 BW. In de tekst van art 14.1 van de algemene voorwaarden wordt, anders dan in de tekst van art 17.3 van die voorwaarden, niet specifiek gesproken over vorderingsrechten (zoals in art. 3:83 lid 2 BW aan de orde) maar in bredere zin over rechten en verplichtingen. Voorts wordt in de tekst van art. 14.1 van de algemene voorwaarden, anders dan in art. 3:83 lid 2 BW, niet gesproken over een uitsluiting van de overdraagbaarheid van de genoemde rechten en verplichtingen. In de bepaling van art. 14.1 wordt aan de leverancier (i.c. [installatiebedrijf]) de verplichting opgelegd dat hij de voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [unica] geheel of gedeeltelijk zal overdragen. Het hof is met Rabobank van oordeel dat voormelde bewoordingen van art. 14.1 van de algemene voorwaarden, objectief bezien, meer duiden op een in die bepaling aan de leverancier (i.c. [installatiebedrijf]) opgelegd verbod met verbintenisrechtelijke werking. Naar het oordeel van het hof moet het beding dan ook in die zin worden uitgelegd en kan grief I reeds daarom geen doel treffen.’

Dit arrest is door de Rechtbank Oost-Brabant aangehaald in twee uitspraken.16 De rechtbank komt in de betreffende gevallen tot dezelfde slotsom als het gerechtshof, nu de bedingen onvoldoende refereren aan het bepaalde in art. 3:83 lid 2 BW.

Gerechtshof Amsterdam 7 april 201517

Aan het Gerechtshof Amsterdam zijn acht bedingen die de overdraagbaarheid van vorderingen regelen voorgelegd. Het betreft de volgende bedingen:

‘a) “Dienstverlener is niet gerechtigd haar rechten en verplichtingen onder deze Mantelovereenkomst of een Deelovereenkomst aan derden over te dragen.”
b) “Partijen kunnen hun rechten of verplichtingen uit de Mantelovereenkomst alleen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere partij overdragen aan respectievelijk doen overnemen door een derde. Partijen zullen deze toestemming niet zonder redelijke gronden onthouden.”
c) “Opdrachtnemer is niet gerechtigd haar rechten en verplichtingen onder de Deelovereenkomsten aan derden over te dragen.”
d) “Onverminderd het in de navolgende leden bepaalde, mag geen der partijen de uit hoofde van de mantelovereenkomst en de opdrachtovereenkomst voortvloeiende rechten of verplichtingen geheel of gedeeltelijk overdragen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere partij. Aan deze toestemming kunnen partijen voorwaarden verbinden. Overdrachten in strijd met het hierboven bepaalde zullen ten aanzien van de andere partij nietig zijn.”
e) “Partijen hebben niet het recht om vorderingen, bevoegdheden, rechten, voorrechten, acties en verplichtingen welke voortvloeien uit de Overeenkomst aan een derde over te dragen, met uitzondering van belangenbehartiging in geval van een rechterlijk geschil.”
f) (ten aanzien van Numerando Farmacie) “Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Afnemer is het Leverancier niet toegestaan de uit de Overeenkomst en/of de Werkopdracht voortvloeiende rechten of verplichtingen geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een derde. Aan deze toestemming – die niet zonder redelijke grond zal worden onthouden – kunnen voorwaarden worden verbonden.”
g) “Partijen zijn niet bevoegd om rechten en/of verplichtingen uit deze overeenkomst aan derden over te dragen, tenzij met de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de andere partij.”’18

en

‘Rechten en verplichtingen uit deze Algemene Inkoop Voorwaarden zijn niet overdraagbaar.’19

Het gerechtshof stelt bij de beoordeling voorop dat de diverse bedingen dienen te worden uitgelegd aan de hand van de objectieve Haviltex-maatstaf, waarbij als uitgangspunt geldt dat bedingen tot niet-overdraagbaarheid slechts verbintenisrechtelijke werking hebben.20 Het gerechtshof verwijst expliciet naar het arrest Coface/Intergamma. Het gerechtshof komt uiteindelijk tot het oordeel dat met de bedingen opgesomd onder a tot en met g geen goederenrechtelijke werking is beoogd, zodat daaraan verbintenisrechtelijke werking toekomt. Met het laatste geciteerde beding is juist wel goederenrechtelijke werking beoogd, nu het geen verbintenisrechtelijke instructie is om niet over te dragen maar het beding juist de eigenschappen van de vorderingen die uit de overeenkomst voortvloeien bepaalt:

‘Uit de toepassing van de uitlegregel die is geformuleerd in HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 («JOR» 2014/151, m.nt. Schuijling; red.) (Coface/Intergamma), volgt – zoals ook de rechtbank heeft overwogen – dat aan de volgende niet-overdraagbaarheidsbedingen slechts verbintenisrechtelijke werking toekomt omdat die bedingen zijn te begrijpen als een instructie aan – en daarmee een uit een verbintenis voortvloeiende verplichting of een uit een verbintenis voortvloeiend verbod ten laste van – Numerando verzekeringen en Numerando Farmacie om (onder meer) de vorderingen op hun opdrachtgevers niet of niet dan met of na toestemming van die opdrachtgevers aan derden over te dragen.
[…]
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het niet-overdraagbaarheidsbeding in de mantelovereenkomst tussen Numerando Verzekeringen en Fast Flex BV (in rov. 2.6 van het bestreden vonnis aangeduid met “e”) goederenrechtelijke werking heeft als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW. Dit niet-overdraagbaarheidsbeding is als volgt geformuleerd: “Rechten en verplichtingen uit deze Algemene Inkoop Voorwaarden zijn niet overdraagbaar.” Bij toepassing van de objectieve uitlegmaatstaf laat dit beding zich niet begrijpen als slechts een verbintenisrechtelijke instructie aan de partijen bij de overeenkomst om hun vorderingen of rechtspositie niet aan een derde over te dragen. Het desbetreffende beding bepaalt de eigenschappen van (onder meer) de vorderingen die uit de verbintenissen uit de overeenkomst voortvloeien; het ontneemt daaraan de overdraagbaarheid en bewerkstelligt aldus dat een overdracht of verpanding van die vorderingen ongeldig is (HR 17 januari 2003, NJ 2004/281 («JOR» 2003/52, m.nt. Rongen (Oryx/Van Eesteren); red.)). Daaraan doet niet af dat het beding niet uitdrukkelijk bepaalt dat aan de niet-overdraagbaarheid goederenrechtelijke werking wordt toegekend. De tweede grief in het incidentele appel faalt derhalve."21

De rechtbanken Noord-Nederland22 en Amsterdam23 komen met een vergelijkbare redenering tot de slotsom dat aan bedingen die betrekking hebben op de onoverdraagbaarheid van het vorderingsrecht zelf en waarin geen verplichting aan een van partijen wordt opgelegd, goederenrechtelijke werking toekomt. Rechtbank Oost-Brabant en de Raad van Arbitrage voor de Bouw oordelen dat het betreffende beding is gekoppeld aan de partij en niet omschreven als eigenschap van het vorderingsrecht, zodat zij in die gevallen komen tot de conclusie dat partijen verbintenisrechtelijke werking hebben beoogd.24

Een ander onderscheid dat veelvuldig terugkomt is het verschil tussen het niet kunnen en nog mogen overdragen van een vordering. In het eerste geval wordt geoordeeld dat er sprake is van een beding waarmee goederenrechtelijke werking is beoogd,25 in het tweede geval juist verbintenisrechtelijke werking.26

Ten slotte verdient nog aandacht het vonnis waarin de Rechtbank Overijssel tot het oordeel kwam dat een beding dat naar de huidige stand van het recht als verbintenisrechtelijk zou worden gekwalificeerd, toch goederenrechtelijke werking toekwam, nu het beding woordelijk gelijk is als het beding waarover de Hoge Raad oordeelde in het arrest Oryx/Van Eesteren, terwijl het tussen partijen overeen is gekomen vóórdat het arrest Coface/Intergamma is gewezen.27

4. Niet-overdraagbaarheid leidt tot niet-verpandbaarheid, tenzij…

Art. 3:81 BW bepaalt dat op zelfstandige, overdraagbare rechten een in de wet genoemd beperkt recht gevestigd kan worden. Aansluitend op dit artikel bepaalt art. 3:228 BW dat alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn, kunnen worden verpand.28 Bovendien geldt dat de overdrachtsbeperking ten aanzien van een bepaalde vordering, op grond van art. 3:98 BW van overeenkomstige toepassing is op de verpanding van die betreffende vordering.29 Op basis van voorgaande bepalingen geldt dat voor verpanding van een vordering deze vordering overdraagbaar dient te zijn. Voor zover tot op heden in de feitenrechtspraak aan de orde geweest, volgt deze de hiervoor omschreven visie.30

Het vorengaande is slechts anders indien uit het beding dat de overdraagbaarheid regelt volgt, dat de vordering in goederenrechtelijke zin niet overdraagbaar is, maar wél verpandbaar is. Hoe ver de onoverdraagbaarheid van de vordering strekt, volgt immers uit de onderliggende overeenkomst en is overgelaten aan de contractvrijheid van partijen. Uitgangspunt is volledige onoverdraagbaarheid, die onoverdraagbaarheid kan echter worden ingeperkt, in die zin dat de vordering wel verpandbaar is.31 De Rechtbank Amsterdam onderschrijft deze mogelijkheid in het vonnis van 4 maart 2015 uitdrukkelijk.32 Andere uitspraken waarin deze kwestie aan de orde is, zijn niet gepubliceerd.

5. Conclusie

De uitlegregel geformuleerd door de Hoge Raad in het arrest Coface/Intergamma is in de lagere rechtspraak inmiddels veelvuldig toegepast. Uit een analyse van deze jurisprudentie valt te concluderen dat met een beding verbintenisrechtelijke werking is beoogd indien sprake is van een instructie dan wel een contractuele verplichting – gericht aan de schuldeiser – om een vordering niet over te dragen. Daarnaast duidt het gebruik van de bewoordingen ‘niet zullen’ of ‘niet mogen’ in combinatie met het overdragen van een vordering, eveneens op een verbintenisrechtelijke werking. Dat met een beding tot niet-overdraagbaarheid goederenrechtelijke werking is beoogd wordt aangenomen indien de niet-overdraagbaarheid als eigenschap dan wel aard van de vordering wordt omschreven en daarmee onderdeel uitmaakt van de inhoud van de overeenkomst. Het gebruik van de bewoordingen ‘niet kunnen’ of ‘niet kan’ in combinatie met het overdragen, leidt eveneens tot een goederenrechtelijke kwalificatie van het te beoordelen beding.

Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Artikel informatie

Type
Artikel
Auteurs
mr. W.J.G. Smits1
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:TvCu/13566

Verder in 2016 nr.4

 Het verpandingsverbod uitgelegd: feitenrechtspraak na Coface/Intergamma

Het arrest Coface/Intergamma heeft zich mogen verheugen op grote aandacht. Inmiddels heeft de praktijk zich op het arrest ingesteld, zo hebben diverse partijen – met name in de ...

 Onvoorwaardelijk beschikken over voorwaardelijk eigendom

Op 3 juni 2016 heeft de Hoge Raad een baanbrekend arrest gewezen, waarin hij de vestiging van een onvoorwaardelijk pandrecht op een zaak die is geleverd onder eigendomsvoorbehoud en waarvan het ...

 Eigendomsvoorbehoud en afkoelingsperiode: de ETAM-casus - Rechtbank Den Haag, 20 april 2016

In het (nog) niet gepubliceerde vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2016[2] wordt (onder meer) als uitgangspunt genomen dat een besluit van bewindvoerders/curatoren tot (voorl...

 De terugkijk met q.q.: Reuser q.q./Postbank1

Stel je voor: je bent een bank, en een crediteur van een van je rekeninghouders legt onder jou derdenbeslag op de rekening van de rekeninghouder. Het creditsaldo van de rekening zet je op een ‘p...