Waar moet het naar toe met de koe?
mr. W.H.G.A. Filott MPF Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.De cover van Elsevier van 14 april 2018 werd gesierd met een foto van een koe met daarbij de vraag: Moet zelfs de koe wijken voor het klimaat?
Dat het aantal koeien in Nederland een probleem is, is van algemene bekendheid, zeker bij de lezers van dit tijdschrift. Dit probleem is onderdeel van de breed gevoerde discussie over klimaat en milieu. De regering heeft in het kader van de uitvoering van het Klimaatakkoord zogenaamde sectortafels in het leven geroepen, waaraan besprekingen met bedrijfsleven, maatschappelijke groeperingen en lagere overheden plaatsvinden met als doel te komen tot voorstellen voor maatregelen in de desbetreffende sector. Zo is er een sectortafel ‘Landbouw en landgebruik’ ingesteld met als voorzitter Pieter van Geel.
Meer specifiek op het gebied van de veehouderij is er ook aantal ontwikkelingen te melden.
Op de eerste plaats is er het positief advies van het Nitraatcomité aan de Europese Commissie om Nederland weer een derogatie toe kennen van de nitraatrichtlijn voor een periode van twee jaren. Er is gekozen voor die betrekkelijk korte periode omdat er zorgen waren over de fraude met opslag, vervoer, gebruik en verwerken van mest. Bij het schrijven van dit artikel was nog niet bekend of de Europese Commissie dat advies zal overnemen, maar dat is wel te verwachten.
Op de tweede plaats is er het advies ‘Duurzaam en gezond’ van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. Daarin concludeert de Raad dat het onontkoombaar is dat op de langere termijn er minder ruimte is voor productie in de veehouderij in het kader van het streven naar een beter klimaat. Naast andere adviezen, adviseert de Raad de overheid zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de ruimte voor productie in de veehouderij in 2030 en 2050.
Op de derde plaats is op 12 april 2018 een rapport van de Commissie Grondgebondenheid, ingesteld door LTO Nederland en de Nederlands Zuivel Organisatie, gepresenteerd. Voornaamste aanbevelingen daarin zijn dat in 2025 een veehouder ten minste 65% van de eiwitbehoefte van zijn veestapel zelf teelt of van bedrijven in de nabije omgeving betrekt en dat in 2040 de melkveehouderij volledig grondgebonden is.
Op de vierde plaats heeft Friesland Campina recent aangekondigd vanaf 2019 een toeslag op de reguliere melkprijs te betalen als een melkveehouder extra aandacht heeft voor natuur, biodiversiteit en klimaat.
Uit alle rapporten, adviezen en initiatieven blijkt overduidelijk dat er iets mis is in de wijze waarop in Nederland thans de intensieve dierhouderij, waaronder de veeteelt, word bedreven. Dat besef dateert overigens niet van vandaag of gisteren maar is al decennia bekend. Dat moge voor wat de mestproblematiek onder meer blijken uit een citaat van de Nederlandse cabaretier Wim Kan van meer dan veertig jaar geleden: ‘Het is niet meer tot de dood ons scheidt, maar tot de schijt ons doodt’. Ook de gevolgen van overbemesting voor de bodemvruchtbaarheid, monocultuur van gewassen als mais, afname van biodiversiteit zowel wat betreft flora als fauna zijn reeds lang bekend. Een goede, gezonde, vruchtbare en duurzaam beheerde bodem is cruciaal voor het behoud van een hoge(re) voedsel productie. Milieugroeperingen hebben hier al vele jaren aandacht voor gevraagd maar dat heeft niet geleid tot een integrale aanpak van overheidswege. Het is meer - enigszins gechargeerd gezegd -’pappen en nathouden’ geweest. De schuld daarvan kan niet alleen op het bordje van de politiek worden geschoven. Ook de landbouw, de verwerkende industrie en uiteindelijk ook de consument als eindverbruiker van agrarische producten hebben wel kennis genomen van de problematiek maar het spreekwoordelijke mes in het varken hebben laten steken. Daarvoor zijn allerlei redenen te bedenken zoals onderschatting van de problemen, de wens van goedkoop voedsel, concurrentieoverwegingen, bestaanszekerheid voor boeren. Het is overduidelijk dat er iets moet gebeuren. Wat mij opvalt in de hier voren vermelde adviezen en rapporten dat er (weer) maatregelen op langere termijn worden voorgesteld. Ik denk dat actie op veel kortere termijn geboden is om verdere verslechtering te voorkomen en herstel te bevorderen.
Wat betreft de nitraatrichtlijn het volgende. Bijlage III punt twee, tweede alinea van de nitraatrichtlijn geeft een concrete norm voor de hoeveelheid dierlijke mest die jaarlijks per hectare in of op de bodem mag worden gebracht. De richtlijn laat ruimte aan de lidstaten om in actieprogramma`s andere afwijkende normen vast te stellen mits het door de richtlijn beoogde doel - vermindering van waterverontreiniging door nitraten uit agrarische bron - toch bereikt wordt. Op zich is dat begrijpelijk omdat de omstandigheden wat betreft bodemgesteldheid, landgebruik en klimaat in Europa grote verschillen tonen. Niettemin kan de vraag gesteld worden of, ervan uitgaand dat de norm in Bijlage III algemeen geaccepteerd en geldend is, er door zowel de lidstaten als ‘Brussel’ niet veel strakker op inachtneming van deze norm gestuurd moet worden. Dus: minder verreikende derogaties van die norm.
Normen stellen is een punt. Handhaving daarvan een ander punt. In Europese regelgeving wordt nog al eens het opleggen van ‘afschrikwekkende sancties’ gepropageerd om niet-naleving van normen te bestraffen. In een recent proefschrift van Karin van Wingerde over afschrikwekkende sancties, gebaseerd op een studie in de afvalverwerkende sector, staat dat daarvan geen hoge verwachtingen zijn te verwachten. Meer effect gaat uit van de pakkans, negatieve publiciteit en reputatieschade. Minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in een brief van 4 april 2018 aan de Tweede Kamer wel een versterkte handhaving van de regelgeving aangekondigd, waar overigens ook de Europese Commissie naar aanleiding van het niet-naleven van de mestregels ( mestfraude) op heeft aangedrongen. Het is afwachten of die inzet voldoende resultaat zal opleveren.
De andere, hiervoor vermelde punten beogen een breder doel dan de nitraatrichtlijn. Deze doelstellingen zijn in mijn ogen noodzakelijk en onontkoombaar voor een duurzame landbouw. De daarin uitgesproken ambities spreken mij wel aan. Alleen het tempo om die doelen te bereiken acht in aan de trage kant. Ik denk dat de overheid als hoeder van het algemene belang hier het initiatief moet nemen en concrete en doortastende doelstellingen moet formuleren die op redelijk korte termijn gerealiseerd moeten zijn. Dat is ook in het belang van de agrarische sector. Deze heeft behoefte aan duidelijkheid, consistentie en voorzienbaarheid. Een voorbeeld van regelgeving met een duidelijke stip aan de horizon is het komende verbod om nertsen te houden. En dat verbod is niet ingegeven door het algemene belang maar onder druk van een deel van de publieke opinie op grond van ethische overwegingen over het houden van dieren tot stand gekomen. Dat verbod is tot in hoogste rechtelijke instantie in stand gebleven.
Dat er voor een aantal agrariërs moeilijke en onzekere tijden aanbreken moge duidelijk zijn. Maar dat is zeker niet uitzonderlijk voor een sector die zeer afhankelijk is van externe invloeden zoals weersomstandigheden en prijsschommelingen. Onzekerheid is overigens ook niet uniek voor de agrarische sector. Ook ondernemers in andere sectoren en werknemers worden in onze samenleving geconfronteerd met onzekerheden. Dat is nog eens gebleken in de hopelijk achter ons liggende zogenaamde crisisjaren.
Terug naar de vraag boven dit artikel: ‘Waar moet het naar toe met de koe?’. Ik denk dat het momentum daar is dat de overheid op korte termijn vergaande maatregelen moet aankondigen, treffen en handhaven in het algemene belang en in het belang van een duurzame veehouderij op de langere termijn. Dat zal ongetwijfeld bij individuele bedrijven tot (aanpassings)problemen leiden. Ondanks die noodzakelijke maatregelen zal er mijns inziens een gezonde economische basis voor de veehouderijsector in Nederland blijven. De veehouder zal zich (moeten) aanpassen aan de steeds wijzigende omstandigheden, zoals hij eigenlijk altijd gedaan heeft. De koe zal zeker haar plaats in het Nederlandse landschap behouden.