Experimenteren met de pachtkamer
mr. W.L. Valk Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.In 2013 had ik als de toenmalige voorzitter van de pachtkamer van het gerechtshof een gesprek met het bestuur van de Vereniging van Agrarisch Recht Advocaten. Doel van dat gesprek was om verbeterpunten op het spoor te komen. Men bleek zeer tevreden over de pachtrechtspraak. Dat betekende niet dat er voor de heren (het gezelschap bestond uitsluitend uit heren) niets te wensen overbleef. Met de regeling in het procesreglement van de procedure bij de pachtkamer van het hof in het geval van prorogatie in de zin van art. 331 Rv1 is één in het gesprek geuite wens gerealiseerd. Er bestond bij het gezelschap echter nóg een wens. Partijen zouden bij overeenkomst de pachtkamer in een niet-pachtzaak bevoegd moeten kunnen maken. Als voorbeelden van gevallen waarin die mogelijkheid toepassing zou kunnen vinden, werden genoemd: de ontbinding van een agrarische maatschap en een grondtransactie met pachtaspecten.
Na wat heen en weer gepraat, kwamen we in 2013 tot de conclusie dat de wet geen ruimte laat om ook déze wens te realiseren. De figuur dat een niet-bevoegde rechter bij overeenkomst bevoegd wordt gemaakt, bestaat op zichzelf wel. Art. 96 Rv voorziet in de mogelijkheid dat partijen hun geschil voorleggen aan een kantonrechter van hun keuze. Ook in dit geval spreekt men van ‘prorogatie’.2 Helaas sluit art. 1019q lid 2 Rv overeenkomstige toepassing van art. 96 Rv op de pachtkamer echter uitdrukkelijk uit.
Het lijkt erop dat spoedig alles anders kan worden. In het regeerakkoord van het huidige kabinet was te lezen:
‘Bestaande juridische procedures zijn complex en voldoen niet altijd voor het oplossen van alledaagse problemen van burgers. Maatschappelijk effectieve rechtspraak vereist innovatieve wetgeving die ruimte biedt aan de rechter om te experimenteren met eenvoudige procedures die partijen bij elkaar brengen en conflicten niet op de spits drijven. Hiervoor komt wetgeving die experimenten mogelijk maakt.’3
Dat was 10 oktober 2017. Nu, begin september 2018, wordt een wetsvoorstel voor een Experimentenwet rechtspleging spoedig verwacht. Afgaande op de consultatieversie4 van het voorstel en de memorie van toelichting ontstaat een geheel nieuw speelveld.
De nieuwe wet gaat een wettelijke grondslag bieden om te experimenteren met innovatieve gerechtelijke procedures. De minister krijgt de ruimte om bij AMvB bij wijze van experiment af te wijken van onder meer de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op de rechterlijke organisatie. Daarbij worden de fundamentele beginselen van procesrecht en supranationaal recht uiteraard gerespecteerd.5 De experimenten worden na enige tijd (drie jaar) geëvalueerd en vervolgens wordt besloten of het experiment aanleiding geeft tot definitieve aanpassing van de wetgeving.
In de consultatieversie van de memorie van toelichting wordt de pachtkamer met zoveel woorden genoemd:
‘De Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) is toegevoegd aan dit wetsvoorstel om zo nodig de doelstellingen van een eenvoudige, snelle, flexibele en effectieve rechtspraak met organisatorische maatregelen in experimenten te kunnen ondersteunen. Hierbij kan gedacht worden aan de uitbreiding van de zaken die bij de bijzondere kamers, zoals de ondernemingskamer of de pachtkamer, kunnen worden aangebracht (artikelen 48 e.v. en 66 Wet RO).’6
De nieuwe wet zal slechts het kader bieden. De uitwerking in de AMvB van de diverse experimenten zal worden voorbereid in samenspraak met de Raad voor de rechtspraak.7 Als de agrarische advocatuur en de pachtkamers inderdaad wat met de nieuwe wet willen doen, moet dus een delegatie naar de Kneuterdijk in Den Haag.
Het spreekt vanzelf dat men, voordat die delegatie afreist, zich zal willen bezinnen op de vraag wat men binnen de nieuwe kaders precies mogelijk wil maken. Een optie is uiteraard om eenvoudig art. 96 Rv ook op de pachtkamers van toepassing te laten zijn. Dan kiest men voor vrijblijvendheid: alle partijen in het geding moeten instemmen. De vraag is of het bij zulke vrijblijvendheid zou moeten blijven. De nieuwe wet beperkt zich nadrukkelijk niet tot een innovatieve procesvoering op basis van vrijwilligheid.8 Ook een model waarbij eiser zelfstandig voor een behandeling door de pachtkamer kan kiezen, past dus binnen de nieuwe kaders. Ik stel mij voor dat in dat geval verwijzing naar de regulier bevoegde rechter mogelijk zou moeten zijn indien de pachtkamer, gehoord partijen, meent dat een behandeling door haar geen meerwaarde oplevert.