Uitspraak Commissie van Beroep DSI nr. 113
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. A.R. Filius
Tussen de belegger, de instelling en een effectenkantoor
bestond een tripartiete overeenkomst, op grond waarvan
de belegger en het effectenkantoor voor de afwikkeling
van transacties gebruik maakten van de diensten van de
instelling. De instelling diende zich te onthouden van het
geven van beleggingsadviezen aan de belegger en mocht
geen rechtstreeks contact met de belegger hebben, behalve
voor wat betreft de administratie van het vermogen
van de belegger en kredietverlening. De overeenkomst
bepaalde voorts dat marginbewaking
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
en marginberichtgeving
de verantwoordelijkheid was van het effectenkantoor.
De belegger verweet het effectenkantoor slecht vermogensbeheer
en hield de instelling mede-aansprakelijk
voor zijn schade, omdat de instelling zich ook als vermogensbeheerder
zou hebben gedragen. Volgens de belegger
had de instelling sinds enige jaren feitelijk het beheer
gevoerd. Als argument voor zijn stelling voerde de belegger
aan dat de instelling toeliet dat gedurende een dekkingstekort
van 1,5 jaar toch werd doorgehandeld, hetgeen
volgens hem duidde op eigen initiatieven van de
instelling. De Commissie van Beroep verwierp dit betoog
en overwoog dat uit de feitelijke gang van zaken niet was
gebleken dat het daadwerkelijk de instelling was geweest
die het beheer had gevoerd. Over het langdurige dekkingstekort
overwoog de Commissie van Beroep dat het
op grond van de bepalingen van de tripartiete overeenkomst
uitsluitend aan het oordeel van de instelling was
overgelaten of een debetstand onaanvaardbaar is. Voor
zover de instelling het nodig mocht oordelen dat stappen
zouden worden ondernomen, zou de primaire overweging
moeten zijn het veiligstellen van de eigen positie
van de deelnemer en niet de positie van de belegger. De
Commissie van Beroep voegde daaraan toe dat op de instelling
weliswaar altijd de zorgplicht van een bank jegens
een belegger blijft rusten, maar onder de omstandigheden
van het geval bracht die zorgplicht niet met zich
mee dat de instelling gehouden was steeds in overleg te
treden over aanzuivering van een tekort. De instelling
mocht volgens de Commissie van Beroep volstaan met
het informeren van de belegger en het effectenkantoor.
Van schending van enige zorgplicht door de instelling
was volgens de Commissie van Beroep dan ook geen
sprake en het beroep werd verworpen.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.