Europese Commissie evalueert Hague Securities Convention: met grote stappen snel thuis?
prof. mr. W.A.K. Rank en mr. B. Bierman
Eind 2002 werd in het kader van de Haagse Conferentie
voor IPR overeenstemming bereikt over de tekst van de
Convention on the Law Applicable to Certain Rights in
Respect of Securities Held with an Intermediary (Hague
Securities Convention) (hierna: het ‘Verdrag’)1, dat voorziet
in conflictrechtelijke regels ten aanzien van het beschikken
over effecten die door of via een effectenbewaarinstelling
worden gehouden2. Kort gezegd bepaalt het
Verdrag dat het recht dat van toepassing is op deze
beschikkingshandelingen
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
het recht is dat van toepassing is
op de rekeningovereenkomst tussen de rekeninghouder
en de relevante effectenbewaarinstelling. De keuze van dit
recht staat de contractspartijen in beginsel vrij, zodat ook
ten aanzien van eerder genoemde beschikkingshandelingen
in beginsel sprake is van vrijheid van rechtskeuze.
Deze ‘law of the relevant account agreement’-benadering
verschilt wezenlijk van de in recente EU-regelgeving gevolgde
benadering met betrekking tot de vraag welk recht
op dergelijke beschikkingshandelingen van toepassing is.
In deze regelgeving wordt er steeds van uitgegaan dat het
recht dat van toepassing is het recht is van het land van de
relevante effectenbewaarinstelling (‘place of the relevant
intermediary approach’, de zogenaamde ‘PRIMA-regel’)3.
Mede door de totaal andere invalshoek van het Verdrag,
maar ook door de vrees dat de nieuwe benadering zal
leiden tot een situatie waarin Angelsaksisch recht de
boventoon zal gaan voeren, is het Verdrag zwaar bekritiseerd.
Onder de criticasters bevindt zich met name de
Europese Centrale Bank4.
Op 15 december 2003 heeft de Europese Commissie (de
‘Commissie’) een voorstel bij de Raad neergelegd ter
ondertekening van het Verdrag. Dit is mogelijk door het
met het oog op de Europese Gemeenschap in het Verdrag
opgenomen artikel 18, dat bepaalt dat een ‘regionale
organisatie voor economische integratie’ het Verdrag kan
ondertekenen. Vanwege de ophef die omtrent het Verdrag
is ontstaan, was er in het voorjaar van 2005 voor het
aanvankelijk in EU-verband breed gekoesterde voornemen
om het Verdrag door de Europese Gemeenschap en/of de
lidstaten te laten ondertekenen weinig draagvlak meer
over en werd de roep om een evaluatie van de voor- en
nadelen van (ondertekening van) het Verdrag steeds luider.
Met het oog daarop heeft de Raad op 23 juni 2005 de
Commissie gevraagd zich een oordeel te vormen over vier
juridische kwesties. Deze kwesties betreffen:
1. de reikwijdte van het Verdrag;
2. de rechten van derden onder het Verdrag;
3. de consequenties van het Verdrag voor bestaande
materieel- en publiekrechtelijke regels betreffende effectenmarkten,
en
4. de toepasselijkheid van verschillende rechtstelsels binnen
een en hetzelfde effectenafwikkelingssysteem.
Op 3 juli 2006 verscheen het rapport van de staf van de
Commissie (het ‘Rapport’) met een beantwoording van
bovenstaande vragen5, welk rapport de Europese Commissie
blijkens een persbericht van 5 juli 2006 tot het hare
heeft gemaakt6. Hieronder volgt eerst een korte bespreking
van deze juridische kwesties en een samenvatting van de visie van de Commissie ten aanzien daarvan. Vervolgens
zullen wij onze mening geven over het standpunt van de
Commissie
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.