Leeftijdsdiscriminatie in het pachtrecht
mr. drs. P.A. de Hoog
Het begrip ‘leeftijdsdiscriminatie’ is in toenemende mate een bron van discussie.
Reeds in 1990 vormde het het onderwerp van de algemene ledenvergadering van het
Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM).1 In 1997 dienden de
ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Justitie en van Binnenlandse
Zaken een wetsvoorstel in tot uitvoering van een verbod tot leeftijdsdiscriminatie bij
werving en selectie in de arbeid.2 Er bestaan reeds algemene wettelijke verboden op
leeftijdsdiscriminatie. Art. 14 van
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) luidt:
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd
zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst,
politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot
een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Art. 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
(IVBPR) luidt:
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming
door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en
garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond
ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale
of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Een soortgelijke bepaling is terug te vinden in art. 1 Grondwet:
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie
wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke
grond dan ook, is niet toegestaan.
In beide bepalingen wordt leeftijdsdiscriminatie als zodanig weliswaar niet expliciet
genoemd, doch de formuleringen “andere status” in het EVRM en “op welke grond dan ook” in de Grondwet duiden erop dat leeftijdsdiscriminatie onder beide bepalingen
valt.
Het maken van onderscheid naar leeftijd heeft een sociale achtergrond. Te denken
valt bijvoorbeeld aan het wettelijk verbod op kinderarbeid, dat kinderen beschermt
tegen excessieve uitbuiting. Ook de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar kan als
zodanig worden gezien: met het bereiken van deze leeftijd valt de verplichting tot
deelname aan het arbeidsverkeer weg en kan de betrokkene terugvallen op een basisinkomen
op grond van de Algemene Ouderdomswet. Jarenlang is dit maatschappelijk
patroon niet in discussie geweest. Met het flexibeler worden van maatschappelijke
verhoudingen en een toenemende individuele ontplooiing van mensen worden echter
steeds meer vragen gesteld met betrekking tot het functioneren van leeftijdscriteria en
met name leeftijdsgrenzen. Wat een recht op pensionering bij het bereiken van de
65-jarige leeftijd was, blijkt in de praktijk – althans voor mensen die in een arbeidsverhouding
werkzaam zijn – een verplichting tot pensionering te zijn. Werknemers
hebben doorgaans niet de vrijheid te bepalen dat zij de arbeidsverhouding willen continueren.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.