'Smissaert en Staarink/Dexia bank, PMA Consultancy'
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M. Hosemann
Smissaert en Staarink hadden gezamenlijk twee effectenleaseovereenkomsten
met Dexia gesloten. Daarnaast had ieder
afzonderlijk een effectenleaseovereenkomst gesloten met
Dexia zonder dat de ander de overeenkomst had (mede)ondertekend.
Smissaert en Staarink waren ten tijde van het
aangaan van de overeenkomsten gehuwd. Alle effectenleaseovereenkomsten
hadden geleid tot een restschuld. Het hoger
beroep was ingesteld tegen een tussenvonnis. Dexia meende
dat Smissaert en Staarink niet-ontvankelijk waren in het
principaal beroep en dat hun proceshandelingen nietig
waren omdat het geding
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
geschorst was doordat Dexia in
eerste aanleg een daartoe strekkende akte had genomen.
Grond voor de schorsing was gelegen in het feit dat Dexia
een verzoek tot algemeenverbindendverklaring had ingediend
van de Duisenberg-regeling bij hetzelfde hof. Volgens
het hof miskende Dexia dat de akte van schorsing in eerste
aanleg was genomen en niet in hoger beroep. Voor het hoger
beroep had de akte geen gevolg. Smissaert en Staarink
hadden in hoger beroep hun eis vermeerderd. Een partij is
in beginsel bevoegd haar eis te veranderen of te vermeerderen
zolang in hoger beroep nog geen eindarrest is gewezen
volgens het bepaalde in artikel 130 en 353 Rv. De eisvermeerdering
van Smissaert en Staarink strekte tot de verkrijging
van een verklaring voor recht inhoudende dat de door
hen individueel aangegane leaseovereenkomsten rechtsgeldig
buitengerechtelijk waren vernietigd, omdat voor het
aangaan van die overeenkomsten de toestemming van de
andere echtgenoot(o)t(e) was vereist die niet gegeven was.
Subsidiair vorderden zij vernietiging van die overeenkomsten
op dezelfde grond. De vordering tot vernietigingverklaring
van de bedoelde leaseovereenkomsten kon echter niet
worden toegewezen, omdat, zoals Dexia had aangevoerd, de
vordering verjaard was. De stelling van Smissaert en Staarink,
dat zij zich niet eerder dan het moment waarop de
vernietigingsbrief werd verstuurd door hun raadsvrouwe
bewust zijn geweest dat voor de leaseovereenkomsten de
(schriftelijke) toestemming van de andere echtgeno(o)t(e)
was vereist en het ontbreken daarvan een bevoegdheid tot
vernietiging ten dienste stond, deed daar niets aan af.
Smissaert en Staarink beriepen zich niet alleen op het
ontbreken van de toestemming van de andere echtgeno(
o)t(e) ter vernietiging van de leaseovereenkomsten,
maar tevens – zoals het hof begreep – ter afwering van de
vorderingen van Dexia strekkende tot betaling van de
restschulden. Voor wat betreft dat laatste slaagde het beroep
op de vernietigingsgrond wel. Artikel 3:51 lid 3 BW bepaalt
namelijk dat een beroep in rechte op een vernietigingsgrond
te allen tijde kan worden gedaan ter afwering van een
vordering die steunt op de rechtshandeling waarop dat
beroep betrekking heeft. Dat geval deed zich hier voor.
Omdat dit beroep ‘te allen tijde’ kon worden gedaan stond
hetgeen met betrekking tot die verjaring overwogen niet in
de weg aan dit beroep. In de incidentele beroepen stelden
Dexia en PMA onder andere het (al dan niet) tekortschieten
van PMA in de nakoming van enige zorgplicht en de (al dan
niet) aansprakelijkheid van Dexia voor (schade die het
gevolg was van) tekortkomingen van PMA en Spaarselect bij
de totstandkoming van de leaseovereenkomsten aan de orde.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Staarink
en Dexia was PMA opgetreden als adviseur. In deze hoedanigheid
had PMA te gelden als een professionele financiële
dienstverlener op wie ten opzichte van Staarink een eigen,
van Dexia onafhankelijke, bijzondere zorgplicht rustte,
waaraan zij zich niet kon onttrekken door zich te beroepen
op haar (naar eigen zeggen beperkte ) rol als cliëntenremisier
voor Dexia en de verantwoordelijkheid van Dexia voor de
inhoud van de brochures. Ook op Dexia heeft een bijzondere
zorgplicht gerust. Dexia had voor het aangaan van de
leaseovereenkomsten Smissaert en Staarink moeten waarschuwen
voor het risico van een restschuld en Dexia had
inlichtingen moeten inwinnen over de vermogens- en inkomenspositie
van Smissaert en Staarink. Waar Dexia zich bij
de uitvoering van deze verbintenissen had verlaten op
tussenpersonen zoals PMA en Spaarselect, dan wel erop had
vertrouwd dat die tussenpersonen deze verplichtingen zouden
nakomen, hadden de tussenpersonen te gelden als
hulppersonen zoals bedoeld in artikel 6:76 BW. Dexia was
daarmee voor tekortkomingen van deze tussenpersonen in
de nakoming van de verbintenissen die volgden uit de op
Dexia rustende bijzondere zorgplicht, op gelijke wijze aansprakelijk
als voor eigen gedragingen. Op Dexia en PMA
rustte op ieder een eigen bijzondere zorgplicht. Zij waren
derhalve in beginsel ieder zelfstandig aansprakelijk voor
(schade als gevolg van) tekortkomingen in de nakoming
daarvan. Daarnaast was Dexia in beginsel aansprakelijk voor
(schade als gevolg van) tekortkomingen van PMA en Spaarselect
op grond van artikel 6:76 BW. PMA en Dexia waren
hoofdelijk verbonden in het geval van een eventuele verplichting
tot schadevergoeding. Echter, Smissaert en Staarink
hadden geen schade geleden als gevolg van het tekortschieten
van PMA en Dexia ten aanzien van de overeenkomst
die Staarink met Dexia had gesloten, omdat hun
verweer tegen de vordering van Dexia tot betaling van de
restschuld slaagde. Met een verwijzing naar een aantal
andere uitspraken in ‘effectenlease kwesties’ zag het hof
aanleiding om ambtshalve op grond van artikel 6:87 lid 1
BW een verschijning van partijen ter terechtzitting te
bevelen teneinde tot een eventuele schikking te komen.
Iedere verdere beslissing werd aangehouden.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.