Tijdschrift voor Financieel Recht 2008 nr. 4

'Smissaert en Staarink/Dexia bank, PMA Consultancy'

mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M. Hosemann

Smissaert en Staarink hadden gezamenlijk twee effectenleaseovereenkomsten met Dexia gesloten. Daarnaast had ieder afzonderlijk een effectenleaseovereenkomst gesloten met Dexia zonder dat de ander de overeenkomst had (mede)ondertekend. Smissaert en Staarink waren ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten gehuwd. Alle effectenleaseovereenkomsten hadden geleid tot een restschuld. Het hoger beroep was ingesteld tegen een tussenvonnis. Dexia meende dat Smissaert en Staarink niet-ontvankelijk waren in het principaal beroep en dat hun proceshandelingen nietig waren omdat het geding

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

geschorst was doordat Dexia in eerste aanleg een daartoe strekkende akte had genomen. Grond voor de schorsing was gelegen in het feit dat Dexia een verzoek tot algemeenverbindendverklaring had ingediend van de Duisenberg-regeling bij hetzelfde hof. Volgens het hof miskende Dexia dat de akte van schorsing in eerste aanleg was genomen en niet in hoger beroep. Voor het hoger beroep had de akte geen gevolg. Smissaert en Staarink hadden in hoger beroep hun eis vermeerderd. Een partij is in beginsel bevoegd haar eis te veranderen of te vermeerderen zolang in hoger beroep nog geen eindarrest is gewezen volgens het bepaalde in artikel 130 en 353 Rv. De eisvermeerdering van Smissaert en Staarink strekte tot de verkrijging van een verklaring voor recht inhoudende dat de door hen individueel aangegane leaseovereenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk waren vernietigd, omdat voor het aangaan van die overeenkomsten de toestemming van de andere echtgenoot(o)t(e) was vereist die niet gegeven was. Subsidiair vorderden zij vernietiging van die overeenkomsten op dezelfde grond. De vordering tot vernietigingverklaring van de bedoelde leaseovereenkomsten kon echter niet worden toegewezen, omdat, zoals Dexia had aangevoerd, de vordering verjaard was. De stelling van Smissaert en Staarink, dat zij zich niet eerder dan het moment waarop de vernietigingsbrief werd verstuurd door hun raadsvrouwe bewust zijn geweest dat voor de leaseovereenkomsten de (schriftelijke) toestemming van de andere echtgeno(o)t(e) was vereist en het ontbreken daarvan een bevoegdheid tot vernietiging ten dienste stond, deed daar niets aan af. Smissaert en Staarink beriepen zich niet alleen op het ontbreken van de toestemming van de andere echtgeno( o)t(e) ter vernietiging van de leaseovereenkomsten, maar tevens – zoals het hof begreep – ter afwering van de vorderingen van Dexia strekkende tot betaling van de restschulden. Voor wat betreft dat laatste slaagde het beroep op de vernietigingsgrond wel. Artikel 3:51 lid 3 BW bepaalt namelijk dat een beroep in rechte op een vernietigingsgrond te allen tijde kan worden gedaan ter afwering van een vordering die steunt op de rechtshandeling waarop dat beroep betrekking heeft. Dat geval deed zich hier voor. Omdat dit beroep ‘te allen tijde’ kon worden gedaan stond hetgeen met betrekking tot die verjaring overwogen niet in de weg aan dit beroep. In de incidentele beroepen stelden Dexia en PMA onder andere het (al dan niet) tekortschieten van PMA in de nakoming van enige zorgplicht en de (al dan niet) aansprakelijkheid van Dexia voor (schade die het gevolg was van) tekortkomingen van PMA en Spaarselect bij de totstandkoming van de leaseovereenkomsten aan de orde. Bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Staarink en Dexia was PMA opgetreden als adviseur. In deze hoedanigheid had PMA te gelden als een professionele financiële dienstverlener op wie ten opzichte van Staarink een eigen, van Dexia onafhankelijke, bijzondere zorgplicht rustte, waaraan zij zich niet kon onttrekken door zich te beroepen op haar (naar eigen zeggen beperkte ) rol als cliëntenremisier voor Dexia en de verantwoordelijkheid van Dexia voor de inhoud van de brochures. Ook op Dexia heeft een bijzondere zorgplicht gerust. Dexia had voor het aangaan van de leaseovereenkomsten Smissaert en Staarink moeten waarschuwen voor het risico van een restschuld en Dexia had inlichtingen moeten inwinnen over de vermogens- en inkomenspositie van Smissaert en Staarink. Waar Dexia zich bij de uitvoering van deze verbintenissen had verlaten op tussenpersonen zoals PMA en Spaarselect, dan wel erop had vertrouwd dat die tussenpersonen deze verplichtingen zouden nakomen, hadden de tussenpersonen te gelden als hulppersonen zoals bedoeld in artikel 6:76 BW. Dexia was daarmee voor tekortkomingen van deze tussenpersonen in de nakoming van de verbintenissen die volgden uit de op Dexia rustende bijzondere zorgplicht, op gelijke wijze aansprakelijk als voor eigen gedragingen. Op Dexia en PMA rustte op ieder een eigen bijzondere zorgplicht. Zij waren derhalve in beginsel ieder zelfstandig aansprakelijk voor (schade als gevolg van) tekortkomingen in de nakoming daarvan. Daarnaast was Dexia in beginsel aansprakelijk voor (schade als gevolg van) tekortkomingen van PMA en Spaarselect op grond van artikel 6:76 BW. PMA en Dexia waren hoofdelijk verbonden in het geval van een eventuele verplichting tot schadevergoeding. Echter, Smissaert en Staarink hadden geen schade geleden als gevolg van het tekortschieten van PMA en Dexia ten aanzien van de overeenkomst die Staarink met Dexia had gesloten, omdat hun verweer tegen de vordering van Dexia tot betaling van de restschuld slaagde. Met een verwijzing naar een aantal andere uitspraken in ‘effectenlease kwesties’ zag het hof aanleiding om ambtshalve op grond van artikel 6:87 lid 1 BW een verschijning van partijen ter terechtzitting te bevelen teneinde tot een eventuele schikking te komen. Iedere verdere beslissing werd aangehouden.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Jurisprudentie
Organisatie
Gerechtshof Amsterdam
Auteurs
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M. Hosemann
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Onderwerp
Inzake: effectenlaseovereenkomsten, verjaring beroep vernietigbaarheid
Bron
JOR 2008/44
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:FR/6502

Verder in 2008 nr.4

 Voorwoord Geldig of ongeldig, dat is de vraag

Om de zoveel tijd vraagt het weer aandacht in de financiële praktijk: het fiduciaverbod. Op grond van dit verbod is een titel die strekt tot zekerheidsoverdracht ongeldig. Gevolg: de beoogde over...

 Zorgplicht bij beleggen met (arbeids)pensioenleggen

Een pensioenuitvoerder belegt gelden bestemd voor pensioen. Een begunstigde van dat pensioen kan op deze beleggingen directe invloed uitoefenen. Dit betekent dat de begunstigde aan...

 De ‘vroeg/laatclaimers’-problematiek

Het ligt nog vers in het geheugen: het faillissement van Van der Hoop Bankiers N.V. eind 2005. Behalve op de vraag hoe het mogelijk was dat een onder toezicht staande bank zo plotseling failliet...

 Covered Bonds: voorgestelde Nederlandse regelgeving ‘uncovered’

Covered Bonds kunnen zich in Nederland in een steeds groter wordende belangstelling verheugen. In augustus 2005 zette ABN AMRO Bank N.V. als eerste Nederlandse financiële instellin...

 Nieuws

In deze rubriek worden ontwikkelingen op het terrein van het effectenrecht en ander financieel recht gesignaleerd die betrekking hebben op de periode medio februari 2008 tot en met medio maart 2...

 Elektronisch (financieel) rechtsverkeer

Wie herinnert haar nog? De nota Wetgeving voor de elektronische snelweg van februari 1998, waarin het toenmalige kabinet zijn visie verwoordde over de gevolgen van de ontwikkelinge...

 Rondom het nieuws Aanbevolen aanbeveling?

1. De Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft op 4 maart jl. aan verzekeringsmaatschappijen de aanbeveling gedaan om polishouders te compenseren voor te veel aan hun beleggingsverzekeringen b...