Tijdschrift voor Financieel Recht 2008 nr. 4

'Partrust/AFM'

mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M. Hosemann

Partrust vermoedde dat de AFM mogelijk onrechtmatig jegens haar had gehandeld door informatie over Partrust aan Fortis en/of ING te verstrekken en had daarom om een voorlopig getuigenverhoor verzocht. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor had een medewerker van de AFM die was opgeroepen als getuige zich, op grond van de op hem rustende geheimhoudingsplicht ex artikel 1:89 Wft, beroepen op zijn verschoningsrecht. Dit beroep betrof (onderdelen van) een aantal vragen zoals deze waren gesteld door Partrust. Volgens

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

de AFM hadden de door Partrust gestelde vragen gedeeltelijk betrekking op informatie die destijds door de AFM was verkregen of verstrekt onder de geheimhoudingsverplichting op grond van de Wte 1995. De medewerker van de AFM kon zich daarom beroepen op het verschoningsrecht. Overigens meende de AFM dat het niet relevant was dat een medewerker van Fortis tijdens het voorlopig getuigenverhoor al verklaard had over de inhoud van het contact dat de AFM had gehad met Fortis. Partrust meende dat de medewerker van de AFM juist geen beroep op het verschoningsrecht toekwam. Volgens Partrust was artikel 1:89 Wft ook van toepassing op gegevens die onder de oude toezichtswetgeving waren verkregen of verstrekt en dat de geheimhoudingsplicht uitsluitend zag op ‘‘vertrouwelijke gegevens’’. De door Partrust gestelde vragen hadden betrekking op door AFM verkregen of aan derden verstrekte gegevens die niet als vertrouwelijk konden worden aangemerkt. Voor zover wel sprake zou zijn geweest van vertrouwelijke gegevens, diende volgens Partrus een afweging te worden gemaakt of bij beantwoording van de desbetreffende vraag sprake was van een disproportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene. Aangezien Partrus zelf om openbaarmaking had verzocht kon daarvan geen sprake zijn. Ten slotte voerde Partrust aan dat de Wte 1995 noch de Wft aan de AFM de bevoegdheid toekende zelf gegevens over Partrust aan derden te verstrekken. Gegevensverstrekking door de AFM viel hiermee buiten de toezichthoudende taak van de AFM, waardoor het beroep op het verschoningsrecht eveneens diende te worden afgewezen. Volgens de rechtbank was de Wft ook van toepassing op bestaande rechtsposities en verhoudingen. De gegrondheid van het beroep op het verschoningsrecht door de medewerker van de AFM diende daarom te worden beoordeeld op basis van artikel 1:89 Wft. Openbare informatie en informatie die niet herleid kon worden tot afzonderlijke personen, vielen niet onder de geheimhoudingverplichting van artikel 1:89 Wft, aldus de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat alle niet-openbare informatie die door de AFM was verkregen of aan haar was verstrekt uit hoofde van haar toezichthoudende taak, vertrouwelijke informatie was in de zin van artikel 1:89 Wft. Bij de beoordeling van de gegrondheid van het beroep op het aan medewerkers van de AFM ingevolge artikel 1:89 Wft toegekende verschoningsrecht, ging het om de aard van de gevraagde informatie enerzijds en de vraag of die informatie bescherming behoefde met het oog op de ratio van de geheimhoudingsplicht anderzijds. Concreet betekende dit dat de betrokken medewerker van de AFM in voorkomende gevallen steeds zelf diende te bepalen of hij zijn verschoningsrecht inriep, waarbij hij niet alleen diende te beoordelen of de gestelde vraag direct betrekking had op de aan hem verstrekte vertrouwelijke informatie, maar ook of de beantwoording van een gestelde vraag op andere wijze ertoe leidde dat vertrouwelijke informatie werd prijsgegeven. Het beroep op het verschoningsrecht door de medewerker van de AFM moest dan ook gegrond worden geacht, indien redelijkerwijs moest worden aangenomen dat de beantwoording van de gestelde vraag kon leiden tot het openbaar worden van gegevens of inlichtingen die door de AFM waren verkregen of aan haar waren verstrekt in het kader van de uitoefening van haar toezichthoudende taak. Uitzondering hierop was dus openbare informatie, dan wel informatie die niet herleid kon worden tot een afzonderlijke persoon. Daarbij was geen plaats voor een afweging van belangen, zoals door Partrust gesteld. De rechtbank deelde wel met Partrust de mening dat het verschoningsrecht zich in beginsel niet ook uitstrekte tot informatie die – buiten de in de artikelen 1:90 tot en met 1:93 Wft genoemde gevallen – door medewerkers van de AFM aan derden was verstrekt. Echter, dit liet onverlet dat een medewerker van de AFM zich wel kon verschonen indien en voor zover de beantwoording van een vraag ertoe zou leiden dat informatie openbaar werd gemaakt die de AFM in het kader van haar toezichthoudende taak van derden had verkregen. Tevens gold dat ook informatie betreffende de identiteit van degenen die informatie aan de AFM hadden verstrekt onder de geheimhoudingsplicht viel. De rechtbank oordeelde voorts dat de omstandigheid dat een medewerker van Fortis al had verklaard over de inhoud van het contact tussen de AFM en Fortis, niet afdeed aan de geheimhoudingsplicht van de medewerker van de AFM. De rechtbank beoordeelde voorts per vraag van Partrust of het beroep op het verschoningsrecht door de medewerker van de AFM gegrond was. Hieruit volgde dat de gestelde vragen ten dele ten onrechte onbeantwoord waren gebleven. Het voorlopig getuigenverhoor diende daarom te worden voortgezet.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Jurisprudentie
Organisatie
Rechtbank Rotterdam
Auteurs
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. M. Hosemann
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Onderwerp
Inzake: geheimhoudingsplicht ex artikel 1:89 Wft
Bron
JOR 2008/41
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:FR/6503

Verder in 2008 nr.4

 Voorwoord Geldig of ongeldig, dat is de vraag

Om de zoveel tijd vraagt het weer aandacht in de financiële praktijk: het fiduciaverbod. Op grond van dit verbod is een titel die strekt tot zekerheidsoverdracht ongeldig. Gevolg: de beoogde over...

 Zorgplicht bij beleggen met (arbeids)pensioenleggen

Een pensioenuitvoerder belegt gelden bestemd voor pensioen. Een begunstigde van dat pensioen kan op deze beleggingen directe invloed uitoefenen. Dit betekent dat de begunstigde aan...

 De ‘vroeg/laatclaimers’-problematiek

Het ligt nog vers in het geheugen: het faillissement van Van der Hoop Bankiers N.V. eind 2005. Behalve op de vraag hoe het mogelijk was dat een onder toezicht staande bank zo plotseling failliet...

 Covered Bonds: voorgestelde Nederlandse regelgeving ‘uncovered’

Covered Bonds kunnen zich in Nederland in een steeds groter wordende belangstelling verheugen. In augustus 2005 zette ABN AMRO Bank N.V. als eerste Nederlandse financiële instellin...

 Nieuws

In deze rubriek worden ontwikkelingen op het terrein van het effectenrecht en ander financieel recht gesignaleerd die betrekking hebben op de periode medio februari 2008 tot en met medio maart 2...

 Elektronisch (financieel) rechtsverkeer

Wie herinnert haar nog? De nota Wetgeving voor de elektronische snelweg van februari 1998, waarin het toenmalige kabinet zijn visie verwoordde over de gevolgen van de ontwikkelinge...

 Rondom het nieuws Aanbevolen aanbeveling?

1. De Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft op 4 maart jl. aan verzekeringsmaatschappijen de aanbeveling gedaan om polishouders te compenseren voor te veel aan hun beleggingsverzekeringen b...