Klachtencommissie DSI
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. A.R. Filius
Eind 1999 ging de belegster met de instelling een relatie
van vermogensbeheer aan. De belegster heeft de instelling
schriftelijk en expliciet te kennen gegeven een verdeling te
wensen van 70% aandelen en 30% obligaties. Tot de
klachten behoorde het verwijt dat de instelling zich aan de
gewenste verdeling niet had gehouden. In de oordeelsvorming
van de Klachtencommissie was de zojuist genoemde
instructie van groot belang, evenals de kwalificatie ‘neutraal’
van het risicoprofiel, dat op uitdrukkelijk verzoek
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
van
de belegster aldus was vastgelegd, nadat zij bezwaar had
gemaakt tegen de omschrijving ‘neutraal tot bovenneutraal’.
Reeds hieruit had de instelling naar de mening van
de Klachtencommissie moeten begrijpen dat het beheer
had moeten worden georiënteerd op de wens al te grote
risico’s te vermijden. Om die reden werd het verweer van
de instelling verworpen dat de beheerovereenkomst de
passage bevatte dat er geen restricties golden ten aanzien
van de keuze van verschillende beleggingscategorieën. De
Klachtencommissie constateerde dat de instelling haar
eigen voorkeur voor beleggen in aandelen had laten
prevaleren boven de schriftelijke instructie van de belegster.
Het feit dat de belegster niet had geprotesteerd tegen
het beleggen in uitsluitend aandelen hief die tekortkoming
naar het oordeel van de Klachtencommissie niet op. De
Klachtencommissie stelde vast dat de in artikel 7:401 BW
bedoelde bijzondere zorgvuldigheid met zich brengt dat
duurzame afwijkingen van de overeengekomen grondslagen
in een beheerrelatie onverwijld en ondubbelzinnig
moeten worden vastgelegd en bevestigd door de cliënt,
temeer indien de cliënt duidelijke en schriftelijke instructies
heeft gegeven, zoals hier het geval was. Weliswaar
had de belegster haar tevredenheid geuit met het aanvankelijk
behaalde beleggingsresultaat, maar de instelling
mocht daaruit niet afleiden dat de belegster haar aanvankelijke
instructie had gewijzigd en afstand had gedaan van
de eerder nadrukkelijk gezochte risicobeheersing. Derhalve
werd het beroep van de instelling op eigen schuld
zijdens de belegger verworpen. Gelet op de ernst van het
verwijt achtte de Klachtencommissie bovendien het beroep
van de instelling op de in de beheerovereenkomst
opgenomen aansprakelijkheidsuitsluiting en het beroep
op de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid onaanvaardbaar. Uitgangspunten
voor de schadeberekening waren de datum waarop de
instelling het belang in obligaties had verkocht en volledig
in aandelen was gaan beleggen en de datum waarop de
belegster zich voor compensatie tot de instelling had
gewend. De Klachtencommissie oordeelde dat aan de
belegster een bedrag van € 789 880 diende te worden
vergoed.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.