‘Ceci n’est pas uneligne directe’
mr. R. de Vlam en mr. M. Oosterhuis*
Annotatie bij uitspraak College van Beroep voor het bedrijfsleven van 15 december 2010 – LJN BO8299
Inleiding
De hier besproken uitspraak betreft het beroep dat was ingesteld tegen de weigering van de Raad van Bestuur van de Mededingingsautoriteit (hierna: NMa), om een ontheffing te verlenen als bedoeld in art. 15, lid 2 van de Elektriciteitswet 1998, van de verplichting om voor een net een netbeheerder aan te wijzen.1
Het beleid met betrekking tot dergelijke ontheffingen is
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
door de Minister van EL&I (hierna: de Minister) aangescherpt in Ministeriële Beleidsregels van 9 januari 2009 (hierna: Beleidsregels),2 teneinde recht te doen aan de noodzaak om ook bij zogenaamde ‘particuliere netten’ derdentoegang te borgen, één en ander in navolging van het arrest ‘Citiworks’ van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) van 22 mei 2008.3
Al eerder werd in NTE gesignaleerd4 dat zich bij de toepassing van de ontheffingscriteria een tendens van aanscherping aftekent. Aanvankelijk voerde de (toenmalige) directeur van de Dienst Toezicht en uitvoering Energie (hierna: DTe)5 een beleid, waarbij ontheffing werd verleend zodra aan een van de ontheffingsvoorwaarden werd voldaan (‘ja, zodra’). De meer restrictieve ontheffingspraktijk, die na het Citiworks-arrest nog strenger is geworden, tendeert eerder naar ‘nee, tenzij’. Dat lijkt ook het geval bij de onderhavige weigering die de toets door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) heeft doorstaan.
In de uitspraak van het CBb komt naast de toetsing aan ontheffingsgronden van art. 15, lid 2 van de Elektriciteitswet 1998 – enigszins summier - ook de toetsing aan de Europese richtlijnen6 aan bod en in het bijzonder de regeling van de ‘directe lijnen’.7
Hieronder komen, na een bespreking van de casus, beknopt de weigeringgronden aan de orde en wordt nader ingegaan op de kwestie van de directe lijn.
Bij de implementatie van Richtlijn 96/92 in de Elektriciteitswet 1998 is de directe lijn er (tot de dag van vandaag) bekaaid afgekomen. De regeling voor een ontheffing voor de aanwijzing van een netbeheerder werd daarvoor wel toereikend geacht.8 Dat is wel wat schraal, want de directe lijn neemt in de Europese richtlijnen een bijzondere plaats in.
De Europese Richtlijnen beogen de vorming van een Europese vrije markt voor elektriciteit. De non-discriminatoire nettoegang is daarvoor het meest belangrijke middel geweest. Echter, naast de regulering van nettoegang voor concurrentie over het net is de regeling van directe lijnen opgenomen (mede) om een vorm van concurrentie met of buiten het net om mogelijk te maken.
Deze bijzondere plaats wordt gehandhaafd in Richtlijn 2009/72, waarin het ‘gesloten distributiesysteem’ wordt geïntroduceerd naast de directe lijn. Het thans aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met de implementatie van deze laatste Richtlijn 2009/72,9 lijkt voor het eerst deze bijzondere plaats te onderkennen (al valt over de implementatie nog wel het één en ander op te merken).
Bij het restrictieve ontheffingsregime van de Nederlandse implementatie komt de toepassing van de directe lijn als marktmiddel niet tot wasdom. Is in dat perspectief bezien het resultaat van deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) nu bevredigend?
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.