Wijziging van deMijnbouwwet: mooie nazomer of nieuwe lente?
mr. drs. L.A. Zima en mr. G.A. Vriezen*
Al sinds een aantal jaren wordt er herhaaldelijk op gewezen dat de Nederlandse gasreserves blijven slinken en niet in voldoende mate door nieuwe vondsten worden vervangen. Tegelijkertijd wordt steeds duidelijker dat aardgas nog lange tijd een belangrijke rol zal spelen in de energievoorziening van Nederland en van Europa en waarschijnlijk meer zal zijn dan een transitiebrandstof, zoals in de afgelopen jaren wel werd gedacht. Er is de overheid dan ook veel aan gelegen dat nog zo
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
veel mogelijk van de resterende gasreserve wordt opgespoord en gewonnen. Ondanks het al sinds de jaren zeventig bestaande kleineveldenbeleid op grond waarvan de winning van kleinere gasvelden voorrang heeft boven productie uit het grote Slochterenveld in Groningen, dat als balansveld dient, bevinden de opsporings- en winningsactiviteiten in Nederland zich al jaren op een relatief laag niveau. Door het openstellen van langdurig bezette gebieden en met behulp van aantrekkelijkere financiële voorwaarden in de Mijnbouwwet probeert men nu de industrie ertoe te bewegen ook kleine, risicovolle en technisch moeilijk te ontwikkelen voorkomens op te sporen en te ontginnen. Ook hoopt men door het beschikbaar maken van gebieden, waaronder uitgeproduceerde velden, de mogelijkheden voor opslagactiviteiten te vergroten.
Een activiteit die nog in de kinderschoenen staat is de opslag van CO2 in de ondergrond. Afgezien van relatief kleinschalige CO2-injectie offshore is er in Nederland tot nog toe geen enkel project op dat gebied daadwerkelijk van de grond gekomen. Na het afblazen van de pilot projecten die in Barendrecht en Geleen zouden worden uitgevoerd en van de plannen rond CO2-opslag in Groningen of Drenthe lijken CO2-opslagprojecten onshore voorlopig niet meer aan de orde. Er is een wetsontwerp aangenomen dat strekt tot implementatie van de Europese CCS-richtlijn, doch het is de vraag of deze wetswijziging de daadwerkelijke ontwikkeling van CO2-afvang en –opslag (hierna: CCS) in Nederland veel dichterbij brengt.
1. Inleiding
Naar aanleiding van een evaluatie van de vijf jaar oude Mijnbouwwet1, zoals voorgeschreven in art. 191, kondigde de toenmalige minister van Economische Zaken, Maria van der Hoeven, begin 2008 aan dat zij in het kader van de maximale ontwikkeling van kleine velden het activiteitenniveau van mijnbouwbedrijven wilde verhogen door zgn. ‘slapende’ vergunningsgebieden voor derden beschikbaar te maken, als de bestaande vergunninghouders zelf geen activiteiten zouden ondernemen. Zij beoogde dit te bereiken door het afsluiten van een convenant met de mijnbouwbedrijven, op basis waarvan vergunninghouders eerst de kans zouden krijgen hun activiteitenniveau binnen het vergunningsgebied te verhogen en vervolgens delen van het vergunningsgebied aan derden over zouden dragen, als zij zelf daarin niet actief wilden worden. Daarnaast zou er een wijziging van de Mijnbouwwet komen die het mogelijk zou maken delen van vergunningsgebieden in te trekken, zodat derden deze voor opsporings-, winnings- of opslagactiviteiten zouden kunnen aanvragen. Ook voorzag zij een wijziging van de bepalingen in de Mijnbouwwet over opslag, in de verwachting dat de ondergrond in de toekomst steeds meer voor opslag van aardgas en CO2 zou worden gebruikt.
In 2009 loste zij deze belofte al in en werd een wijziging van de Mijnbouwwet2 op beide onderdelen ingediend en door beide kamers aangenomen. Om een actievere benutting van gebieden te bevorderen werd het recht van de minister om delen van vergunningen in te trekken geïntroduceerd en werd een additionele investeringsaftrek ingevoerd3 die beide hierna zullen worden besproken. De bepalingen inzake de investeringsaftrek zijn op 16 september 2010 in werking getreden, terwijl de overige wijzigingen al op 1 januari 2010 van kracht zijn geworden. Dat had te maken met de goedkeuring van de Europese Commissie van deze bepalingen die op grond van de Europese regelgeving voor staatssteun moest worden ingewonnen. Rond die eerste datum werd ook het convenant tussen de minister en de mijnbouwbedrijven gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over teruggave van gebieden op vrijwillige basis. De bedrijven hadden hun bereidheid het convenant te ondertekenen afhankelijk gemaakt van inwerkingtreding van bepalingen ter verbetering van het mijnbouwklimaat voor marginale en moeilijk winbare gasvoorkomens.
Voorts zijn bij de bovengenoemde wetswijziging een aantal bepalingen aan de Mijnbouwwet toegevoegd met betrekking tot opslag. Die bepalingen hebben deels specifiek betrekking op opslag van koolwaterstoffen (met name aardgas) en deels op opslag in het algemeen. Een wetswijziging specifiek met betrekking tot de opslag van CO2 is op 10 september jl. in werking getreden. Het doel van de laatstgenoemde wetswijziging is de implementatie van zowel richtlijn 2009/31/EG betreffende de geologische opslag van kooldioxide4 (hierna: de CCS-richtlijn), als OSPAR Decision 2007/2.5 De CCS-richtlijn is onderdeel van het klimaatbeleid van de Europese Unie, dat er onder meer op is gericht de uitstoot van broeikasgassen te verminderen om zo klimaatverandering tegen te gaan. De nieuwe bepalingen met betrekking tot opslag en de wet tot implementatie van de CCS-richtlijn zullen worden besproken in paragraaf III.
Dit artikel wordt afgesloten met een conclusie.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.