Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte 2013 nr. 5

Schadevergoeding in geval van een gebrek bij de verhuur van bedrijfsruimte

mr. S. van der Kamp en mr. L. Mulckhuyse*

Het ‘nieuwe’ huurrecht is alweer tien jaar geleden, per 1 au­gustus 2003, in werking getreden. Het meest vernieuwende element daarvan ten opzichte van de oude regeling is de ge­brekenregeling, zoals vastgelegd in de art. 7:204-209 BW. De regeling zoals die gold vóór 2003 was blijkens de parle­mentaire geschiedenis verward, onduidelijk en onvolledig. Er is dan ook gestreefd naar een duidelijker systematiek, vermijding van onscherpe onderscheidingen en oplossingen van onzekerheden.1 De vraag is of de gebrekenregeling,

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

en in het bijzonder de regeling die ziet op de vergoeding van schade van een huur­der voor gevolgen van gebreken in het kader van de verhuur van (290 of 230a)bedrijfsruimte, wel zo duidelijk is als men met de regeling heeft beoogd. Het is lang niet altijd helder of de huurder – naast ondermeer recht op herstel van het ge­brek – ook recht heeft op vergoeding van de schade die het gevolg is van het gebrek. Het zal duidelijk zijn dat de scha­delijke gevolgen van gebreken voor een huurder (of voor een verhuurder, indien aansprakelijk) aanzienlijke financiële consequenties kan hebben, zodat het belang van een heldere regeling op dit punt evident is. Dit artikel zal een aantal on­duidelijkheden op dit punt aan de kaak stellen. Eerst zal ech­ter op hoofdlijnen worden ingegaan op de verbintenisrech­telijke regeling in geval van tekortkomingen in Boek 6 in relatie tot de huurrechtelijke gebrekenregeling in Boek 7. Tekortkomingen: algemeen verbintenissenrecht in hoofdlijnen De ‘nieuwe’ gebrekenregeling zoals vervat in de art. 7:204-209 BW sluit – beter dan het geval was onder het oude recht - aan op het algemene verbintenissenrecht van boek 6 BW. Dit blijkt ook met zoveel woorden uit art. 7:205 BW: de rechten voortvloeiend uit de gebrekenregeling komen een huurder toe, ‘onverminderd alle andere rechten en vorderin­gen uit hoofde van boek 6’. Dit betekent dus dat de huurder alle sancties tegen de verhuurder kan inroepen die naar de ‘gewone’ regels van Boek 6 aan het tekortschieten van een contractspartij kunnen worden verbonden, voor zover de ge­brekenregeling geen afwijkende regels geeft. De op het te­kortschieten van een contractspartij betrekking hebbende re­geling in Boek 6 kan als volgt worden samengevat. Van een tekortkoming als bedoeld in art. 6:74 BW is sprake indien hetgeen de schuldenaar verricht in enig opzicht ach­terblijft bij hetgeen de overeenkomst vergt, ongeacht of deze handelwijze aan de schuldenaar toerekenbaar is of niet. In geval van een tekortkoming staat een schuldeiser op grond van het algemene verbintenissenrecht een aantal mid­delen ter beschikking. Naast nakoming (art. 6:27 e.v. BW), opschorting (art. 6:52 BW jo. 6:262 BW) en ontbinding (art. 6:265 BW) kan de schuldeiser onder voorwaarden ook van de schuldenaar verlangen dat zijn schade wordt vergoed (art. 6:74 BW). Voor een geslaagde vordering tot schadevergoeding dient de andere partij blijkens art. 6:74 lid 2 BW in beginsel eerst in verzuim te zijn. Verzuim treedt pas in wanneer de andere partij door de schuldeiser eerst in gebreke is gesteld, waar­mee aan de schuldenaar nog een termijn wordt gegund om alsnog behoorlijk na te komen (art. 6:82 BW). Voor schadevergoeding is voorts vereist dat de tekortko­ming aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Uit art. 6:75 BW kan worden afgeleid dat van toerekenbaarheid sprake is indien de tekortkoming te wijten is aan de schuld van de schuldenaar, of krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor diens rekening (ri­sico) komt. Een tekortkoming kan een schuldenaar onder omstandigheden dus ook worden toegerekend als deze niet direct verwijtbaar heeft gehandeld. Is geen sprake van toere­kenbaarheid, dan is sprake van overmacht van de zijde van de schuldenaar en is hij niet aansprakelijk voor de door de schuldeiser als gevolg van de tekortkoming geleden schade. Gebrekenregeling in hoofdlijnen De middelen die een schuldeiser in geval van een tekortko­ming van een schuldenaar ter beschikking staan in het alge­mene verbintenissenrecht, zijn in het huurrecht nader uitge­werkt en gespecificeerd in de gebrekenregeling. In de gebrekenregeling staat het begrip ‘gebrek’ centraal. Een gebrek is een staat of eigenschap van de zaak of een andere, niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor het genot niet voldoet aan hetgeen een huurder mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort waar de overeenkomst betrekking op heeft. De wet­telijke definitie is erg ruim: alle genotsbeperkingen die niet aan de huurder zijn toe te rekenen, vormen een gebrek.2 Het gaat dus niet alleen om materiële gebreken, zoals achterstal­lig onderhoud, maar ook om immateriële gebreken, waar­van in de parlementaire geschiedenis als voorbeeld wordt genoemd de ongeschiktheid voor het gebruik waarvoor ver­huurd is als gevolg van een wettelijk voorschrift. Is sprake van een gebrek, dan is tevens sprake van een tekortkoming ex art. 6:74 BW. Als sprake is van een gebrek, is de hoofdregel dat de ver­huurder het gebrek op verlangen van de huurder moet her­stellen, ongeacht de oorzaak van het gebrek, mits niet aan de huurder toe te rekenen (art. 7:206 BW).3 Voor herstel is een ingebrekestelling van de huurder strikt genomen niet nodig omdat voor het ‘op verlangen’ van de huurder geen vorm­vereisten gelden, maar een schriftelijke mededeling c.q. in­gebrekestelling is, gezien de kik-plicht van de huurder in art. 7:222 BW, wel aan te raden, omdat de huurder anders bewijsproblemen kan krijgen en in het minst gunstige ge­val zelf aansprakelijk is voor de schade die de verhuurder lijdt als gevolg van de nalatigheid van de huurder. Is de ver­huurder met het verhelpen van het gebrek in verzuim (waar­voor dus wel weer een ingebrekestelling vereist is), dan kan de huurder het gebrek ook zelf verhelpen en de daarvoor ge­maakte redelijke kosten verrekenen met de huur (lid 3 van art. 206 BW). Naast – in beginsel - recht op herstel heeft de huurder ook recht op huurvermindering in evenredigheid met de vermin­dering van het huurgenot (art. 7:207 BW). De vermindering van de huurprijs dient door de huurder te worden gevorderd. Rechterlijke tussenkomst is dus noodzakelijk en een huurder mag derhalve niet eigenmachtig de huur verlagen. Hierna zal met name nader worden ingegaan op de op art. 7:208 BW gebaseerde vordering tot schadevergoeding van een huurder van bedrijfsruimte indien sprake is van een ge­brek in de zin van art. 7:204 lid 2 BW. Blijkens art. 7:208 BW is de verhuurder verplicht tot vergoeding van de ge­volgschade van het gebrek indien het gebrek is ontstaan na het aangaan van de huurovereenkomst en de oorzaak van het gebrek aan de verhuurder is toe te rekenen, en indien het ge­brek bij het aangaan van de huurovereenkomst aanwezig was en de verhuurder het toen kende of had behoren te ken­nen, of indien de verhuurder toen aan de huurder te kennen heeft gegeven dat de zaak het gebrek niet had. Afwijking van art. 7:208 BW ten nadele van de huurder is bij de verhuur van bedrijfsruimte niet mogelijk voor zover het gaat om gebreken die de verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen. Dit is vastgelegd in art. 7:209 BW, dat van dwingend recht is.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Artikel
Auteurs
mr. S. van der Kamp en mr. L. Mulckhuyse*
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:TvHB/10749

Verder in 2013 nr.5

  Voorwoord

Het Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte bestaat bijna 10 jaar en om dat te vieren zal op 12 november 2013 in kasteel De Wittenburg in Wassenaar het seminar ‘Speerpunten in het huurrecht bedri...

 Het belang van invoeringvan de Warmtewet per1 januari 2014 voor de verhuur van bedrijfsruimte

Op 1 januari 2014 treedt de Warmtewet in werking.1 De Warmtewet kent een langdurige en roerige geschiedenis. Het eerste wetsvoorstel2 werd weliswaar aangenomen, maar is nooit ingevoerd. ...

 Verjaring van de vorderingtot vernietiging en hetsemi-dwingende huurrecht. Wanneer komt een beroep op vernietiging ‘ten dienste’ van huurder te staan?

Op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW verjaart de rechtsvordering tot vernietiging van een bepaling die strijd oplevert met het semi-dwingende huurrecht na verloop van drie jaar nadat het beroep op...

 Een analyse van hetbestaansrecht van het recht van erfpacht

Felicitaties pleegt men – los van op verjaardagen en ande­re jubilea – te krijgen als men een mooi resultaat heeft be­haald: een promotie, een gewonnen zaak, een publicatie met een hoog ...

 Schadevergoeding in geval van een gebrek bij de verhuur van bedrijfsruimte

Het ‘nieuwe’ huurrecht is alweer tien jaar geleden, per 1 au­gustus 2003, in werking getreden. Het meest vernieuwende element daarvan ten opzichte van de oude regeling is de ge­brekenreg...