Hoge Raad 5 april 2013, LJN BY8286 (tussentijdse beëindiging, onvoorziene omstandigheden)
Jurisprudentieoverzicht (1)
mr. A. van der Hilst (2)
De huurder huurt bedrijfsruimte ter exploitatie van een cafetaria voor een termijn van vijf jaar, welke termijn bij niet tijdige opzegging telkens voor vijf jaar wordt verlengd. De huurovereenkomst loopt tot 1 maart 2009. Per brief van 7 april 2008 zegt de verhuurder de overeenkomst op tegen 1 mei 2009 in verband met de noodzakelijke sloop van het gehuurde. In 2007 heeft een adviesbureau
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
de sloop van het gehuurde geadviseerd op een termijn van maximaal drie jaar vanwege betonschade aan het complex. De huurder stelt zich op het standpunt dat de wettelijke opzegtermijn van een jaar niet in acht is genomen, zodat de huurovereenkomst stilzwijgend is verlengd tot 1 maart 2014. De huurder heeft het gehuurde ontruimd en verlangt schadevergoeding voor het gemiste huurgenot tot het einde van de huurovereenkomst. De verhuurder verweert zich hiertegen met een beroep op onvoorziene omstandig-heden. Het hof heeft overwogen dat voor de toepassing van art. 6:258 BW alleen plaats is als de on-voorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij van degene die herziening van de overeenkomst verlangt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (ongewijzigde) instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten, terwijl het moet gaan om omstandigheden die zijn ingetreden na het sluiten van de overeenkomst en die partijen niet uitdrukkelijk of stilzwijgend in de overeenkomst hebben verdisconteerd. Het hof oordeelde dat de verhuurder werd geconfronteerd met een situatie waarin bij het aangaan van de huurovereenkomst niet was voorzien, namelijk de noodzaak om het gehele complex te slopen. Daar komt bij dat ten tijde van de opzegging door de verhuurder de ontruiming van overige percelen in het complex in een vergevorderd stadium was. De huurder mocht bij deze stand van zaken niet uitgaan van voortzetting van de huurovereenkomst na het moment waartegen de verhuurder heeft opgezegd. Dit brengt mee dat de huurovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden per 1 mei 2009 als geheel ontbonden dient te worden beschouwd. Voor schadevergoeding voor gemist huurgenot is dan geen plaats. In cassatie voert de huurder rechts- en motiveringsklachten aan tegen het oordeel van het hof dat sprake is van onvoorziene omstandigheden. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep met toepassing van art. 81 lid 1 RO, dus zonder nadere motivering.
(1) Jurisprudentieoverzicht betreffende voor de verhuur van bedrijfsruimte relevante uitspraken gepubliceerd – of aan de redactie ter hand gesteld – in de periode 1 april 2013 tot en met 30 april 2013.
(2) Arnout van der Hilst is advocaat bij Houthoff Buruma te Amsterdam en is dank verschuldigd aan Thomas de Rave voor zijn bijdrage aan dit overzicht.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.