Voorwoord
Nathalie Amiel Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.De afgelopen maanden heeft Christiaan Toorman de honneurs van het hoofdredacteurschap waargenomen (waarvoor nogmaals veel dank aan Christiaan!), omdat ik aan het genieten was van een uitgebreid verlof na de geboorte van mijn dochtertje Leila. Hoewel het heerlijk was om extra veel tijd te hebben voor mijn gezin, heb ik ook veel zin om de praktijk weer op te pakken en er samen met u een mooi huurrechtjaar van te maken!
Op 3 november jl. heb ik velen van u alweer ontmoet tijdens het congres over ´Strategisch procederen in het huurrecht´, dat de redactie, in samenwerking met de uitgever van het Tijdschrift voor Huurrecht bedrijfsruimte,heeft georganiseerd in Kasteel De Wittenburg te Wassenaar. In dit kader kan niet onvermeld blijven dat Liesbeth den Engelsman een groot deel van de voorbereidingswerkzaamheden op zich heeft genomen (waarvoor eveneens veel dank!).
Persoonlijk vond ik het erg leuk en leerzaam om een keer gezamenlijk niet zozeer naar de inhoud van het huurrecht te kijken, maar vooral in te zoomen op de wijze waarop, door de juiste procesrechtelijke afwegingen te maken, de kans kan worden vergroot om uiteindelijk gelijk te krijgen in een huurrechtgeschil. In dit nummer blikken we terug op het congres, waarbij geldt dat aan alle onderdelen van de dag een publicatie is gewijd (en daarnaast treft u de vaste rubrieken aan).
Christiaan Toorman heeft, na een kort welkomswoord van mijn zijde, als dagvoorzitter het congres geopend en ons daarbij (onder meer) enige inzage gegeven in zijn ervaringen als raadsheer met procederende (huurrecht)advocaten.
Onze eerste keynote speaker, AG Wesseling-van Gent, heeft aan de hand van enkele arresten van de Hoge Raad in huurzaken geïllustreerd hoe het procesrecht soms een doorslaggevende rol kan spelen bij de uitkomst van een procedure. De AG pleit ervoor dat professionele rechtsbijstandverleners aan de hand van door de Hoge Raad geformuleerde procesregels hun ‘gereedschapskist met procesrechtelijke tools’ regelmatig aanvullen en vernieuwen, zeker nu de Hoge Raad ervan uitgaat dat een advocaat wordt geacht het procesrecht en de toepasselijke regels te kennen.
Cassatieadvocaat bij Houthoff Buruma, Bart van der Wiel, was de tweede keynote speaker tijdens het congres. Hij geeft in zijn bijdrage zijn visie op wat strategisch procederen in de cassatiepraktijk inhoudt. Het belang en de gevolgen van beredeneerd strategisch gedrag van een cassatieadvocaat worden onder meer geïllustreerd aan de hand van de huurzaak Van der Vliet/Berregratte. Hierbij wordt ingegaan op het speelveld van zowel de cassatieadvocaat als de Hoge Raad.
Na de lezingen van bovengenoemde sprekers, zijn er vijf verschillende workshops gehouden. Sonja van der Kamp en Anique Bergers Kemp hebben tijdens hun workshop de vraag behandeld of de renovatieregeling van art. 7:220 BW op de schop moet. Zij concluderen dat de wettelijke regeling in de praktijk voldoet, doch dat er soms behoefte bestaat aan de mogelijkheid om gedurende de procedure tot een wijziging van het renovatievoorstel te komen. Het is echter de vraag in hoeverre de rechter hierin een rol van betekenis zou moeten (kunnen) spelen.
Tijdens de door Paul Visser en Arlette van Maas de Bie gegeven workshop over (kort gezegd) internationaal privaatrecht werd onder andere uitgebreid stilgestaan bij de problemen die zich kunnen voordoen indien een uitspraak in het buitenland moet worden geëxecuteerd. Indien men zich (bij voorbaat) bewust is van deze problemen, kunnen (bijvoorbeeld) bij het formuleren van zekerheidsrechten in een huurovereenkomst bepaalde keuzes worden gemaakt met als doel dat de gestelde zekerheid ook daadwerkelijk in het buitenland te gelde kan worden gemaakt.
In de workshop gegeven door Marlies van Schoonhoven en Merijn Veldman, kwam een veelheid aan onderwerpen aan de orde verbandhoudend met (strategische afwegingen) bij huurbeëindiging. Veel aandacht was er voor, in mijn visie, een van de meest interessante uitspraken van de afgelopen maanden, namelijk het arrest van het Hof Amsterdam van 9 augustus 2016 (dat in de jurisprudentierubriek van dit nummer door mijn kantoorgenoot Yacob Mijhad wordt geannoteerd). In dit arrest omschrijft het hof tot welk moment de huurder (naar de mening van het hof) alsnog kan toestemmen in beëindiging van de huurovereenkomst per de datum waartegen de verhuurder de huur aanvankelijk had opgezegd.
Bij de workshop van Liesbeth den Engelsman en Femke Borst stond de goedkeuring van afwijkende bedingen centraal. Eén van de onderwerpen van discussie was het (goedkeurings)criterium ter zake de maatschappelijke positie van de huurder. Dient deze positie, zoals uitgangspunt van de wet is, te worden beschouwd in vergelijking met de positie van de verhuurder of zou het (vanuit praktisch oogpunt of anderszins) de voorkeur verdienen om de positie van de huurder op zichzelf in ogenschouw te nemen, met als gevolg dat één en dezelfde huurder niet de ene keer wel en de andere keer niet kwalificeert als een huurder die, gelet op zijn maatschappelijke positie, de wettelijke bescherming niet behoeft.
Philip Fruytier heeft, samen met mij, een workshop gegeven over huur en cassatie en in zijn bijdrage gaat hij met name in op de samenwerking tussen de feitelijke advocaat en de cassatieadvocaat (zowel in cassatie als – daarop anticiperend – in feitelijke instanties).
De dag werd afgesloten met een paneldiscussie, waarbij naar aanleiding van iedere workshop een stelling werd voorgelegd waarover alle aanwezigen konden stemmen. Een verslag daarvan treft u aan van de hand van Henk Jan Moné.
Rest mij u allen een mooi en gezond 2017 toe te wensen!
Nathalie Amiel