Redactioneel
mr. M. de Wit Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.Het Tijdschrift voor Staatssteun vierde dit jaar zijn 10e verjaardag. Een jaar waarin het Tijdschrift niet alleen een (bescheiden) naamsverandering onderging (de ondertitel werd gewijzigd in: mededinging, aanbesteding, overheid & markt), maar eerst en vooral wederom een grote variëteit aan artikelen en annotaties het daglicht liet zien met bijdragen op het gebied van onder meer de energietransitie, fiscale rulings, voetbal, het spoor, en het voor velen lastig grijpbare vereiste van het ‘interstatelijke effect’.
Ook dit laatste nummer van 2019/4 heeft de lezer weer veel te bieden, waarbij de veelzijdigheid van het staatssteunrecht nog maar eens wordt onderstreept.
Zo verschijnt in dit nummer een bijdrage van de hand van Ali al Khatib – naast advocaat tevens promovendus aan de Universiteit Leiden – over diensten van algemeen economisch belang (‘DAEB’). Zijn bijdrage verschaft de lezer een breed overzicht van recente jurisprudentie van het Hof van Justitie over de reikwijdte en de voorwaarden waaronder lidstaten ondernemingen in verschillende sectoren met een dergelijke dienst kunnen belasten. Niet zelden worstelen (decentrale) overheden met de vraag of het gepast is om een onderneming met een DAEB te belasten, en of, en zo ja hoe, dient te worden aangetoond dat sprake is van zogeheten ‘marktfalen’. Al Khatib behandelt deze vragen – en meer – in zijn bijdrage.
In dit nummer tevens een annotatie van Cees Dekker naar aanleiding van een recent arrest van het Hof van Justitie dit jaar in de zaak Eesti/Pagar. In deze zaak komt de vraag aan de orde of, en zo ja onder welke voorwaarden lidstaten gehouden zijn om staatssteun uit eigen beweging terug te vorderen, zonder daartoe gedwongen te zijn door een terugvorderingsbeschikking van de Europese Commissie wegens strijdigheid met de voorwaarden van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (‘AGVV’). Naast deze meer principiële vraag, gaat Dekker tevens in op het zogeheten vereiste van een ‘stimulerend effect’, waaraan voldaan moet zijn wil een lidstaat op grond van deze Verordening geoorloofde staatssteun kunnen verstrekken. Het arrest is in dat kader zeker relevant, nu het een van de eerste keren is dat het Hof zich uitlaat over de toepassingsvoorwaarden van de AGVV.
In dit nummer voorts een vervolg op een eerder artikel dat in ons tijdschrift is gepubliceerd over staatssteun in relatie tot zeehaveninfrastructuur. De vrijstelling van belastingen die verscheidene zeehavens genieten is de Europese Commissie een doorn in het oog. Lidstaten (waaronder Nederland) op hun beurt verwijten de Commissie willekeur en ongelijke behandeling, door bepaalde zeehavens eerder aan te pakken dan andere. Sarah Beeston en Pim Jansen bespreken in hun bijdrage tegen die achtergrond de recente arresten van het Gerecht inzake Groningen Seaports alsook Havenbedrijf Antwerpen en Le Port de Bruxelles.
Tot slot in dit laatste nummer van het jaar een annotatie van de arresten van het Gerecht d.d. 24 september 2019 inzake Starbucks en Fiat waar door velen (waaronder de Nederlandse regering) lang naar werd uitgekeken. Raymond Luja onderwerpt de beide arresten van het Gerecht aan een kritische beschouwing vanuit het oogpunt van de fiscale autonomie van lidstaten op belastinggebied, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op de wijze waarop de Commissie – los van het nationale recht – verrekenprijzen toetst aan de hand van het ‘arm’s length principle’.
Al met al biedt dit laatste nummer van het jaar 2019 de lezer wederom veel leesvoer, en wordt eens te meer aangetoond dat dit rechtsterrein zowel politieke, (macro-)economische, als (uiteraard) zuiver juridische componenten in zich heeft en zich daarmee bij uitstek een multidimensionaal onderdeel van het Europees recht toont.
Ik wens u allen, namens de redactie, ontzettend veel leesplezier.