Het rapportage-seizoen: bezoldigingsverslag en accountants (rapporten te over)
mr. dr. C.J.A. van Geffen1 Het artikel is in de opmaak van het tijdschrift rechts als pdf beschikbaar.In het Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht is het logisch dat veel aandacht uitgaat naar de jaarrekening als de belangrijke rapportage van rechtspersonen en ondernemingen over de (financiële) ontwikkelingen gedurende het afgelopen boekjaar. Door Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen lijken deze jaarrekeningen de afgelopen jaren steeds sneller na afloop van het boekjaar openbaar te worden gemaakt. Dergelijke snelheid is een teken van goede organisatie en de ‘gebruikers’ van de jaarrekeningen zullen dat vast en zeker op prijs stellen: hoe eerder informatie, hoe beter. Dit vergt uiteraard wel het nodige van de ‘opstellers’ en ‘controleurs’ van die jaarrekeningen. In de eerste maanden van 2020 zagen we dit ‘jaarcijfers-seizoen’ weer in volle hevigheid.
Ik wil het in dit stuk echter hebben over andere rapportages, omdat de afgelopen periode zich heeft gekenmerkt door opvallende rapporten die ik hierna kort zal noemen. Maar eerst, om nog even bij bovengenoemde beursvennootschappen te blijven, wijs ik er op dat er sinds dit verslagjaar een nieuw rapportage-fenomeen is bijgekomen. Vele beursvennootschappen zijn thans, op grond van art. 2:135b BW, verplicht een bezoldigingsverslag op te stellen dat (ter adviserende stemming) aan de algemene vergadering moet worden voorgelegd. Dat deze nieuwe rapportageverplichting er aan zat te komen was al heel lang bekend, want dit betreft de onvermijdelijke implementatie van Richtlijn (EU) 2017/828 (‘EU-richtlijn aandeelhoudersbetrokkenheid’) uit 2017.
De implementatie van deze EU-richtlijn aandeelhoudersbetrokkenheid heeft in ons land (te) lang op zich laten wachten. Bovendien zijn niet uitsluitend de letterlijke bepalingen uit deze richtlijn geïmplementeerd, maar zijn nog enkele Nederlandse (bij)smaken toegevoegd. Het gaat misschien te ver om dit ‘goldplating’ te noemen, maar duidelijk is dat mede naar aanleiding van het parlementaire debat enige specifieke ‘Nederlandse’ toevoegingen zijn opgenomen die nu soms in de praktijk vragen oproepen.
De Europese Commissie heeft getracht uitvoeringsvragen te voorkomen door in het voorjaar van 2019 nadere uitleg te geven over de bepalingen over het bezoldigingsverslag uit deze EU-richtlijn aandeelhoudersbetrokkenheid. De Europese Commissie heeft in deze zogeheten concept-richtsnoeren voorbeelden voor tabellen opgenomen. Maar deze voorbeelden bieden slechts gedeeltelijke duiding voor de Nederlandse praktijk, omdat i) deze richtsnoeren nog concept zijn, ii) deze (concept-)richtsnoeren niet-bindend zijn, en iii) deze voorbeelden in de (concept-)richtsnoeren bewust algemeen zijn geformuleerd, waarbij expliciet in de concept-richtsnoeren wordt gesteld dat specifieke nationale bepalingen kunnen afwijken.
Dat laatste is in Nederland dus soms het geval. Er zijn in de Nederlandse wet bepalingen opgenomen die verder gaan dan deze EU-richtlijn aandeelhoudersbetrokkenheid en die andere lidstaten dus niet kennen, onder andere vanwege voornoemde aanvullende bepalingen bij implementatie. Bovendien kent bijvoorbeeld de rol en taak van de RvC een Nederlandse ‘juridische traditie’, waaronder het typisch Nederlandse structuurregime voor grote kapitaalvennootschappen dat andere EU-lidstaten niet kennen. Dit maakt sommige onderdelen in de concept-richtsnoeren niet zo makkelijk toepasbaar, bijvoorbeeld inzake informatie over commissarissenbeloningen in het bezoldigingsverslag. Daarnaast kent het Nederlandse jaarrekeningenrecht al sinds 2002 bijzondere bepalingen, die niet zijn gebaseerd zijn op EU richtlijnen, die andere lidstaten dus niet op eenzelfde wijze kennen, inzake opname van informatie over individuele bezoldiging van bestuurders en commissarissen in de toelichting van de jaarrekening (van open NV’s). Met dergelijke nationale ‘bijzonderheden’ is in de EU-richtlijn aandeelhoudersbetrokkenheid en de concept-richtsnoeren uiteraard geen rekening gehouden, maar behoren wél te worden meegenomen binnen de Nederlandse context van het (nieuwe) bezoldigingsverslag. Dat levert onvermijdelijk gedoe op.
Overigens klinkt dat nieuwe bezoldigingsverslag misschien spannender dan het is. De Nederlandse Corporate Governance Code (‘Code’) bevat al sinds vele jaren bepalingen over het remuneratierapport dat behoort te worden opgemaakt door de RvC. Zo heel erg nieuw is het dus allemaal niet. Het betreft alleen nu een wettelijke verplichting met enigszins uitgebreide of nieuwe informatieverplichtingen in een apart bezoldigingsverslag, waarbij de wijze van opstelling en openbaarmaking soms praktische vragen oproept. Helaas is in deze Code (nog) geen rekening gehouden met deze EU-richtlijn aandeelhoudersbetrokkenheid en de daarin opgenomen bepalingen over het bezoldigingsverslag. Aangenomen mag worden dat de huidige Monitoring Commissie voorstellen zal gaan doen om dat in een eventueel herziene Code recht te zetten. Dit zal naar verwachting begin volgend jaar, als er de nodige evaluaties zullen zijn van dit eerste ‘bezoldigingsverslagen-seizoen’, allemaal wel duidelijk worden. Tot die tijd is het voor alle betrokkenen handelen naar beste bevindingen.
Dat laatste heeft ook te gelden voor externe accountants die inmiddels de (aanvullende) opdracht hebben gekregen om het bezoldigingsverslag te betrekken in de accountantscontrole. Controle van het bezoldigingsverslag is namelijk wettelijk voorgeschreven in art. 2:135b lid 7 BW. Helaas is in deze wettelijke bepaling dan weer niet opgenomen op welke wijze de accountant moet rapporteren over diens werkzaamheden inzake het bezoldigingsverslag. Bovendien zou dat kennelijk een andere externe accountant kunnen zijn dan de externe accountant die (reeds) de jaarrekening controleert. Dat klinkt nogal ongewenst of onlogisch. Bovendien loopt dat ook weer niet lekker samen met de beroepsregels van accountants zoals opgenomen in Standaard 720 van de Nadere Voorschriften Controle- en Overige Standaarden (‘NV COS’).
Onhandig is voorts dat er, in relatie tot het AFM-toezicht op jaarlijkse financiële verslaggeving van beursvennootschappen, ook was vergeten dat dit nieuwe bezoldigingsverslag niet onder AFM-toezicht valt. Het bezoldigingsverslag is namelijk géén onderdeel van de jaarrekening of het bestuursverslag. Dit zal naar verwachting op verzoek van de AFM worden gerepareerd in art. 5:25c lid 2 Wft en de Wet toezicht financiële verslaggeving.2 Het is voor boekjaar 2019 dus voorlopig allemaal nog even ‘onhandig’, maar vanaf boekjaar 2020 zal naar alle waarschijnlijkheid ook het bezoldigingsverslag onderdeel uitmaken van de jaarlijkse financiële verslaggeving waarop de AFM toezicht uitoefent.
Over AFM-toezicht, accountantscontrole en rapporten gesproken: in ons land is in de media veel aandacht gegeven aan de rapporten over de Nederlandse accountancysector. Allereerst kan genoemd worden het rapport van de enige jaren geleden door de NBA geformeerde Monitoring Commissie Accountancy (‘MCA’). Dit half januari 2020 gepubliceerde MCA-rapport heeft ook onder de leden van opdrachtgever NBA tot de nodige discussie aanleiding gegeven. Niet geheel toevallig zijn de discussie en reacties van de NBA-leden nogal divers, hetgeen niet verwonderlijk is bij een grote pluriforme beroepsorganisatie.3 Voor de NBA de ongemakkelijke taak om samen met de leden en de betrokkenen bij de sector te gaan nadenken over conclusies en aanbevelingen van het MCA-rapport en over concrete vervolgstappen.
In het kader van die pluriforme beroepsgroep was ook interessant het evaluatierapport dat eind 2019 is verschenen over tuchtrechtspraak van de Accountantskamer. Voor ingewijden bevatte dit rapport misschien geen nieuws. Wel geeft het een aardig overzicht van de werkzaamheden van de Accountantskamer en van de vaak onevenredige media-aandacht voor spectaculaire zaken, waaronder de nasleep van geruchtmakende faillissementen, ten opzichte van de vele tuchtklachten die nooit de media halen, maar voor betrokkenen, zowel klager als accountant, bijzonder veel impact hebben en eveneens veel beslag leggen op de tijd/capaciteit van de Accountantskamer.
Vermoedelijk zal het rapport dat in opdracht van de Minister van Financiën eind januari 2020 werd uitgebracht door de vorig jaar ingestelde Commissie Toekomst Accountancysector (‘CTA’), de meeste impact hebben. De richting daarvan werd al duidelijk toen de CTA in het najaar haar interim-rapport uitbracht, maar in het eindrapport zijn door de CTA toch op onderdelen andere accenten aangebracht. De vraag is nu uiteraard wat de opdrachtgever, de minister, met de conclusies en aanbevelingen uit het CTA-rapport zal gaan doen. Op een eerste indicatie daarvan behoeft niet lang te worden gewacht. De minister heeft aangekondigd dat eind maart 2020 een eerste verslag daarover zal worden uitgebracht aan het parlement.
In hoeverre dit zal leiden tot aankondiging van of voorstellen voor aanpassing van de huidige accountancywetgeving moet worden afgewacht. Het heeft er alle schijn van dat ‘niets doen’ bepaald geen (politiek haalbare) optie is. Het kan ook zijn dat de sector zelf, met name de grotere kantoren, niet zullen wachten op nadere wetgeving maar direct met de CTA-aanbevelingen aan de slag gaan. Om bij het eerdergenoemde voorbeeld te blijven van het Nederlandse structuurregime en een RvC met stevige bevoegdheden. Kapitaalvennootschappen die niet wettelijk verplicht zijn het structuurregime in te stellen, kunnen er voor kiezen vrijwillig zo’n structuurregime in te voeren (art. 2:155/267 BW); ook een accountantsorganisatie hoeft niet te wachten tot het CTA-voorstel voor een soortgelijk structuurregime voor grotere accountantskantoren wettelijk zal zijn verankerd. Maar ook hiervoor heeft te gelden wat hierboven al werd aangehaald, in internationaal verband – en uiteraard zijn grote accountantskantoren volledig internationaal georganiseerd – is het Nederlandse structuurregime een onbekend fenomeen. Dat zal dus passen en meten worden en veel uitleg vergen, niet alleen intern – binnen de (internationale) organisatie – maar zeker ook extern – naar de publieke of politieke opinie.
De neiging is aanwezig om hier op deze plek ook in te gaan op diverse andere rapporten die de afgelopen tijd verschenen zijn en waarin de nadrukkelijke wens wordt geuit om nu (eindelijk) eens te komen tot eenduidige standaarden voor duurzaamheidsrapportages c.q. rapportering van niet-financiële informatie. Dat is een zeer interessante ontwikkeling, zeker ook in Europees verband, die volop de aandacht heeft maar het kader van dit stuk thans te buiten gaat. Daarover zullen we in dit Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht later ongetwijfeld nader berichten.
Hetzelfde heeft te gelden voor een andere potentieel ingrijpende nieuwe ontwikkeling. De IASB heeft eind 2019 een Exposure Draft uitgebracht met het voorstel om ‘oer-standaard’ IAS 1 volledig te vervangen (zie rubriek Actualiteiten in de vorige aflevering van dit tijdschrift). Hierover wordt al jaren nagedacht en dit is het langverwachte concrete voorstel daarvoor. Dit IASB-voorstel, waarop uiteraard de komende tijd door vele partijen gereageerd zal gaan worden, heeft mogelijk vergaande consequenties. Ook daarover later vast meer in dit tijdschrift.
Ten slotte nog even terug naar het begin van dit stuk: het rapportage-seizoen van beursvennootschappen, waarbij jaarrekeningen zo spoedig mogelijk na afloop van het boekjaar opgemaakt, gecontroleerd én openbaar gemaakt worden. Daar waar het rapportage-seizoen 2020 wordt gekenmerkt door het bezoldigingsverslag als nieuw fenomeen, zal er in het rapportage-seizoen 2021 een ander belangrijk nieuw fenomeen zijn. Vanaf 2021 moeten beursvennootschappen de jaarrekening, dat wil zeggen – omdat het stapsgewijs wordt gevoerd – het belangrijke cijfergedeelte daarvan (balans, resultatenrekening, kasstroomoverzicht), elektronisch aanleveren/deponeren bij de AFM respectievelijk het handelsregister. Dit is het gevolg van de invoering van het European Single Electronic Format (‘ESEF’). Dit ESEF zal wellicht nog wel de nodige aanloop- of opstartproblemen kunnen gaan opleveren, niet alleen automatiserings-technisch bij de ‘opstellers’ (beursvennootschappen) en ‘gebruikers’ (beleggers/AFM), maar ook bij de ‘controleurs’ daarvan (accountants). Immers, ook bij zo’n ESEF-rapportage zal, net zoals bij het bezoldigingsverslag, verplichte accountantscontrole aan de orde zijn, hetgeen toch bepaald iets anders is dan de aloude (fysieke) jaarrekening met welbekende controleverklaring. Dat levert dus vermoedelijk straks weer allerlei praktische en juridische vraagstukken op. Kortom: wordt vervolgd.