X / Van Lanschot Bankiers
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. drs. M. Hosemann*
Tussen X en Van Lanschot bestond sinds 1994 een adviesrelatie.
Eind 1999 heeft X zijn onderneming verkocht en een
bedrag van NLG 3,7 mio op de effectenrekening bijgestort.
In die periode werd ook tussen partijen een cliëntovereenkomst
inzake valutatermijncontracten gesloten, boekte X
een bedrag van NLG 1 mio van de effectenrekening over
naar een andere bank en beschikte X over een pensioen-BV
met een vermogen van ca. NLG 800 000. De waarde van de
effectenportefeuille van
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
X steeg aanvankelijk in 2000, maar
daalde daarna sterk in de tweede helft van dat jaar. Eind
2000 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden naar
aanleiding waarvan Van Lanschot aan X een schriftelijk
beleggingsvoorstel heeft gezonden waaraan door X vervolgens
geen uitvoering was gegeven. Begin 2001 heeft tussen
partijen opnieuw een gesprek plaatsgevonden waarvan het
besprokene door Van Lanschot schriftelijk werd bevestigd.
In deze procedure vorderde X een verklaring voor recht dat
Van Lanschot aansprakelijk was voor de door X geleden
schade als gevolg van wanprestatie en/of onrechtmatig handelen
en veroordeling tot schadevergoeding. X verweet Van
Lanschot dat deze het risicoprofiel, althans de beleggingsadviezen
eind 1999 niet heeft aangepast overeenkomstig een
minder risicovol risicoprofiel omdat door de verkoop van
zijn onderneming zijn beleggingsdoelstellingen waren veranderd.
Primair stelde X dat hij zijn gewijzigde beleggingsdoelstellingen
heeft meegedeeld, subsidiair dat Van Lanschot
bekend was met de verkoop van de onderneming van X en
dat Van Lanschot daaruit heeft moeten begrijpen dat de
beleggingsdoelstellingen moesten worden aangepast. X
slaagde niet in de bewijslevering ten opzichte van de primaire
stelling. De subsidiaire stelling van X was in eerste
aanleg door de rechtbank in het vonnis van 31 december
2003 gehonoreerd in die zin dat de rechtbank van oordeel
was dat Van Lanschot zich geen volledig beeld had gevormd
van de financiële omstandigheden van X. Het had op de weg
van Van Lanschot gelegen na de storting van NLG 3,7 mio
zich op de hoogte te stellen van hetgeen X zich voorstelde bij
de aanwending van dat bedrag. Door dit niet te doen heeft
Van Lanschot onzorgvuldig gehandeld. Echter, Van Lanschot
meende dat zij wel voldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
Uit het advies van eind 2000 bleek niet dat Van
Lanschot op de hoogte was van de door X gestelde gewijzigde
beleggingsdoelstellingen. Pas in de brief van begin
2001 bleek dat Van Lanschot in het daaraan voorafgaande
gesprek op de hoogte was gesteld van de wens van X de
fiscale claim als gevolg van verkoop van zijn onderneming
vanuit het vermogen van de effectenrekening te voldoen.
Voorts bleek uit diverse omstandigheden dat X zijn beleggingsdoelstellingen
na de verkoop van zijn onderneming
niet heeft willen wijzigen. Zo week het beleggingsgedrag van
X na verkoop van zijn onderneming niet af van de beleggingsstrategie
in de voorgaande jaren. Naar het oordeel van
het hof kon onder deze omstandigheden niet gezegd worden
dat Van Lanschot onzorgvuldig had gehandeld door niet uit
eigener beweging het beleggingsprofiel van X aan te passen
en af te stemmen op minder riskante beleggingen. Het hof
heeft de beroepen vonnissen bekrachtigd.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.