Anoniem/F. van Lanschot Bankiers
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. drs. M. Hosemann*
Eiser had met een vermogensbeheerder een overeenkomst
tot vermogensbeheer gesloten. Omdat de vermogensbeheerder
geen bankstatus had, mocht deze geen gelden of effecten
van cliënten aanhouden. De beheerder bracht eiser daarom
in contact met Van Lanschot, waar een rekening werd
geopend met het oog op het vermogensbeheer dat de
beheerder voor eiser ter hand zou nemen. Eiser stelde zich
op het standpunt dat Van Lanschot onrechtmatig jegens
hem heeft gehandeld door in strijd met art. 25 NR
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
1995
opdrachten van de beheerder tot effectentransacties uit te
voeren terwijl de beheerder nog niet beschikte over een
vergunning als bedoeld in art. 7 Wte 1995. Daarnaast was
eiser van mening dat de bank jegens hem was tekortgeschoten
in haar contractuele verplichtingen door haar zorgplicht
als bedoeld in art. 2 van de Algemene Bankvoorwaarden te
schenden. Art. 25 NR 1995 verbiedt een effecteninstelling
cliënten of effectenorders aan te brengen bij instellingen die
een vergunning als bedoeld in art. 7 Wte 1995 moeten
hebben. In de procedure ging het om de strekking van het
begrip ‘aanbrengen’. Vast was komen te staan dat eiser niet
door Van Lanschot bij de beheerder was aangebracht. Wel
had Van Lanschot aan eiser bevestigd intensief met de
beheerder samen te werken, maar dit was volgens de Hoge
Raad onvoldoende om van aanbrengen te kunnen spreken.
De Hoge Raad overwoog dat regelgever van de NR 1995
met het gebruik van de term ‘aanbrengen van cliënten’ voor
ogen heeft gehad een van de effecteninstelling uitgaande
handeling waarmee beoogd wordt de cliënt ertoe te bewegen
een zakelijke relatie aan te gaan met een persoon of instelling
die niet over de vereiste vergunning beschikt en dat de
enkele bevestiging dat met een dergelijke instelling intensief
wordt samengewerkt daar niet onder valt. Enkel aanprijzen
of aanbevelen is naar de mening van de Hoge Raad onvoldoende
om te kunnen spreken van aanbrengen in de zin van
art. 25 NR 1995. De Hoge Raad overwoog voorts dat de
overige klachten niet tot cassatie konden leiden en dat dat
geen nadere motivering behoeft nu de klachten niet nopen
tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.