Tijdschrift voor Financieel Recht 2007 nr. 1/2

Pektas c.s./Aegon

mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. drs. M. Hosemann*

Cakmak had in juni 2001 met Aegon een overeenkomst van effectenlease gesloten. Aangezien de kantonrechter van mening was dat de overeenkomst kwalificeerde als een overeenkomst van huurkoop, was voor het aangaan van die overeenkomst de toestemming nodig van Pektas, de echtgenoot van Cakmak. Pektas had die toestemming niet, althans niet schriftelijk, gegeven en riep in oktober 2005 de nietigheid van de overeenkomst op deze grond in. Dit beroep werd door de kantonrechter verworpen, aangezien de verjaringstermijn

Artikel kopen € 79,00 excl. BTW

In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.

voor een beroep op art. 1:88 BW drie jaar is en aanvangt op het moment dat de bevoegdheid ten dienste is komen te staan aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, hetgeen volgens de kantonrechter, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad, moet worden uitgelegd als het moment dat de benadeelde met het feit van het afsluiten van de overeenkomst door de andere echtgenoot bekend is geworden. Dat was hier in augustus 2001. Voor het bepalen van de aanvangstermijn van de verjaring is niet beslissend het moment dat de niet-handelende echtgenoot begreep dat het contract viel onder de reikwijdte van art. 1:88 BW. Daarnaast had Cakmak een beroep gedaan op de nietigheid van de overeenkomst, op de grond dat Aegon niet zou beschikken over een vergunning als bedoeld in art. 9 Wck. De kantonrechter overwoog hierover dat uit de systematiek van de Wck volgt dat het sluiten van een onder het bereik van de Wck vallende kredietovereenkomst zonder te beschikken over de vereiste vergunning, de overeenkomst niet nietig of vernietigbaar maakt, maar slechts leidt tot strafbaarheid van de kredietinstelling. De kantonrechter voegde daaraan toe dat het vergunningvereiste van art. 9 Wck niet de strekking heeft de geldigheid van de zonder die vergunning gesloten overeenkomst aan te tasten, zodat ook het beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst ex art. 3:40 BW faalde. Cakmak stelde voorts dat de tussenpersoon van Aegon misleidende en onjuiste mededelingen had gedaan en dat Aegon daarvoor aansprakelijk was. De kantonrechter oordeelde dat Cakmak haar eigen onderzoeksplicht had verwaarloosd door niet of onvoldoende de overeenkomst en de daarbij meegezonden informatie te bestuderen – in het kader waarvan de kantonrechter opmerkte dat het enkele feit dat Cakmak onvoldoende Nederlands beheerst haar niet van die onderzoeksplicht ontslaat en dat op basis daarvan niet wordt toegekomen aan de vraag of het optreden van de tussenpersoon aan Aegon mocht worden toegerekend. Tenslotte stelde Cakmak zich op het standpunt dat Aegon de op haar rustende zorgplicht had geschonden. Ook dat beroep werd verworpen. Weliswaar nam de kantonrechter het bestaan in het algemeen van een bijzondere zorgplicht van banken aan, maar in het onderhavige geval ging die zorgplicht niet op, omdat de voor het aannemen van een dergelijke zorgplicht vereiste risico’s hier niet speelden. De werking van de overeenkomst was aldus dat aan het einde van de looptijd de lening geheel zou zijn afgelost, zodat het risico ertoe beperkt was dat Cakmak aan het einde van de looptijd zou blijven zitten met waardeloze aandelen en daardoor geen geldelijk gewin zou ondervinden. Of dat risico zich zal voltrekken kan, zo overwoog de kantonrechter, pas bij afloop van de overeenkomst in 2021 worden beoordeeld. In dit geval had Cakmak de overeenkomst voortijdig beëindigd met een restschuld als gevolg. Die restschuld was volgens de kantonrechter niet het gevolg van het risicovolle karakter van de overeenkomst, maar van de tussentijdse beëindiging tegen de beurskoersen op dat moment. De kantonrechter achtte het daarbij van belang dat Cakmak van tevoren door Aegon was geïnformeerd over de gevolgen van tussentijdse beëindiging. De vorderingen van Cakmak werden afgewezen.

U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.

Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.


Deel deze pagina:

Nog niet beoordeeld

Bijlage(n)

  • Bijlagen zijn alleen beschikbaar voor abonnees.

Artikel informatie

Type
Jurisprudentie
Organisatie
Ktg. 's-Gravenhage
Auteurs
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. drs. M. Hosemann*
Auteursvermelding
Ik ben auteur van dit artikel
Onderwerp
effectenlease, toestemming echtgenoot, Wck, tussenpersoon, zorgplicht
Bron
JOR 2006/294, rolnr. 558655/06-2808
Datum artikel
Uniek Den Hollander publicatienummer
UDH:FR/3283

Verder in 2007 nr.1/2

 Toezicht op waarborg- en garantiefondsen

Op de valreep van de behandeling van de Wet op het financieel toezicht (‘Wft’) in de Tweede Kamer, is in het wetsvoorstel nog een opmerkelijke aanvulling gekomen, het toezicht op w...

 De betrouwbaarheidstoetsing van bestuurders van financiële instellingen door de AFM en DNB

Aan de AFM1 en DNB2 is de taak toebedeeld om toezicht te houden op de financiële markten. Zij doen dit onder meer door betrouwbaarheidseisen te stellen aan bestuurders, beleidsbepalers...

 Rondom het nieuws; Identificatie

De afgelopen jaren zijn alle cliënten door hun banken benaderd met de oproep om bij een van de kantoren langs te komen teneinde de bank de gelegenheid te geven hun identiteit (opnieuw) vast te s...

 Wetgevingsprogramma 2007 op het terrein van de financiële markten

Tijdens een door het ministerie van Financiën op 8 december van het vorige jaar gehouden feest ter gelegenheid van de totstandkoming van de Wet op het financieel toezicht (‘Wft’) deed minister Z...