Anoniem/Aegon
mr. F.R.H. van der Leeuw en mr. drs. M. Hosemann*
Y had met Aegon een overeenkomst van effectenlease
afgesloten en stelde zich in de procedure onder meer op het
standpunt dat die overeenkomst onder de reikwijdte van de
Wck viel en Aegon dus een vergunning als bedoeld in art. 9
Wck nodig had. De kantonrechter overwoog dat de overeenkomst
kwalificeerde als een krediettransactie in de zin
van de Wck, omdat er sprake was van een geldkrediet.
Daarnaast meende de kantonrechter dat de overeenkomst
niet viel onder
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
de uitzonderingsbepaling van art. 4 lid 1 sub
h Wck. De kantonrechter volgde vervolgens het verweer van
Aegon dat het niet-beschikken over een vergunning als
bedoeld in art. 9 Wck de overeenkomst niet nietig of
vernietigbaar maakt, maar slechts leidt tot strafbaarheid van
de instelling ex art. 69 Wck. Ook art. 3:40 lid 2 BW leidt
naar de mening van de kantonrechter niet tot nietigheid of
vernietigbaarheid van de overeenkomst, omdat voor de
toepasselijkheid van die bepaling onder meer vereist is dat
art. 9 Wck de desbetreffende rechtshandeling verbiedt,
terwijl de Wck het sluiten van een overeenkomst als de
onderhavige niet verbiedt en ook niet de strekking heeft de
geldigheid van de zonder vergunning gesloten overeenkomst
aan te tasten. Ten aanzien van de op Aegon rustende
zorgplicht was de kantonrechter van oordeel dat Aegon ten
minste informatie had moeten inwinnen over de financiële
positie van eiser, teneinde te kunnen vaststellen of het
aangaan van de overeenkomst financieel verantwoord was of
niet. De kantonrechter voegde daaraan toe dat de enkele
omstandigheid dat Aegon had verzuimd dat te doen, nog
niet meebrengt dat op Aegon ook een verplichting tot het
vergoeden van schade rust. Daarvoor is vereist dat eiser
voldoende stelt dat er een causaal verband bestaat tussen de
nalatigheid van Aegon een cliëntenprofiel op te maken en de
geleden schade, hetgeen eiser had nagelaten. Tot de op
Aegon rustende zorgplicht behoorde volgens de kantonrechter
ook dat Aegon op ondubbelzinnige wijze had moeten
waarschuwen voor het specifieke risico dat na afloop van de
overeenkomst een schuld uit hoofde van geldlening aan
Aegon zou resteren indien de aandelen dan minder waard
zouden zijn dan het geleende aankoopbedrag. De kantonrechter
concludeerde dat Aegon niet had voldaan aan deze
zorgplicht in de precontractuele fase en aldus onrechtmatig
jegens eiser heeft gehandeld en op grond van art. 6:162 BW
aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. Voorts was
de kantonrechter van oordeel dat de schade mede het gevolg
was van omstandigheden die eiser zelf konden worden
aangerekend, aangezien eiser de overeenkomst had ondertekend
zonder ervaring te hebben met beleggen. Met inachtneming
van art. 6:101 BW verdeelde de kantonrechter de
schade aldus dat de betaalde rente niet behoefde te worden
gerestitueerd door Aegon en dat de restschuld door Aegon
moest worden kwijtgescholden. Behalve dat de kantonrechter
geen grond voor nietigheid of vernietigbaarheid zag werd
ook de vordering tot ontbinding afgewezen, aangezien de
geschonden zorgverplichtingen betrekking hadden op de
precontractuele fase en niet op nakoming van de overeenkomst.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.