Illegale beleggingspools
mr. drs. R.Y. Nauta
Leids Hout Vermogensbeheer BV (LHV) beschikte over een
vergunning voor het verrichten van vermogensbeheer. Vanaf
september 1997 startte een – later aan haar gelieerd –
Assurantiekantoor Finacon samen met ING Bank NV
beleggingpools. Hierbij werden gelden van verschillende
beleggers samengevoegd en als één geheel belegd, waarbij
iedere belegger deelnam naar rato van het ingebrachte
percentage. Tussen ING en Finacon zijn besprekingen
gevoerd en de vraag is gerezen of de beoogde vorm van
beleggen geen toestemming van
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
De Nederlandsche Bank
(DNB) behoefde. Daarop heeft LHV deze vraag voorgelegd
aan DNB, die haar in mei 1998 onder meer liet weten, dat
het aantrekken van gelden voor een beleggingspool valt
onder het verbod van art. 4, eerste lid van de (toenmalige)
Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb)1. Deze bepaling,
die thans in art. 2:65 van de Wet financieel toezicht (Wft)
staat, verbiedt collectief vermogensbeheer zonder vergunning.
Het aanvragen van de vergunning bleef vervolgens
achterwege. In totaal zijn er zeven beleggingspools geweest
met 38 of 39 deelnemers en met een belegd vermogen van
ruim NLG 1,3 miljoen.
Dit leidde tot een strafrechtelijk onderzoek. LHV stelde
daardoor schade te hebben geleden waarvoor zij ING
aansprakelijk stelde. In haar optiek had ING onrechtmatig
gehandeld door onnodig lang te wachten met de ontmanteling
van de beleggingspools nadat was gebleken dat deze
illegaal waren.
LHV gaat ervan uit dat op de bank een rechtsplicht rust om
(binnen een zekere termijn) een einde te maken aan de
illegale beleggingspools. Voor zover zij deze rechtsplicht
baseert op de (toenmalige) Wet toezicht beleggingsinstellingen,
ontzegde de rechtbank LHV haar vordering. De geschonden
wettelijke norm van art. 4 lid 1 Wtb richt zich
niet tot ING als faciliterende bankinstelling, maar tot LHV
als vermogensbeheerder, die de benodigde vergunning niet
bezat. Ten overvloede toetste de rechtbank aan het relativiteitsbeginsel
(van art. 6:163 BW) door te overwegen dat al
mocht ingevolge de Wtb de bedoelde verplichting mede op
ING rusten, de geschonden norm niet strekt tot bescherming
van de belangen van LVH c.s. (om gevrijwaard te
blijven van strafrechtelijke vervolging wegens overtreding
van de Wtb). De rechtbank betrok daarbij het doel van de
wet die gegeven is met het oog op de adequate werking van
de financiële markten en de positie van de beleggers op die
markten alsmede om uitvoering te geven aan een Europese
richtlijn ter zake. Nu overtreding van een wettelijke bepaling
geen grondslag voor onrechtmatig handelen opleverde,
moest de rechtbank nagaan of wellicht een ongeschreven
zorgvuldigheidsregel was overtreden. De rechtbank meende
van niet. Er is in het Nederlandse recht geen ongeschreven
norm aan te nemen die inhoudt dat als geconstateerd is dat
een ander (Finacon) heeft gehandeld in strijd met de wet,
waarbij de aangesproken persoon (ING) niet meer dan een
faciliterende rol heeft gespeeld, van die aangesproken persoon
(ING) verwacht mag worden aan die verboden toestand
zo snel mogelijk een einde te maken, teneinde te
voorkomen dat personen die mede bij de verboden toestand
betrokken zijn (LHV c.s.) nadeel ondervinden van de
strafrechtelijke handhaving van de wet.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.