Over coöperatieve samenwerkingsverbanden en de positie van derzelver leden
Prof. mr. M.J.G.C. Raaijmakers
1.1. Meer dan vroeger wordt de coöperatie heden ten dage beschouwd vanuit een
economisch-analytisch gezichtspunt. Dat lijkt mij, juist voor een gecompliceerde
rechtsvorm als de coöperatie, een juist vertrekpunt.1 Het komt mij echter voor dat
voor een juist begrip van deze rechtsfiguur de historisch-beschrijvende benadering
van groot belang blijft. Zonder deze laatste zal het moeilijk zijn de ontwikkelingsgang
te verklaren, ook om na te gaan of uit de geschiedenis oplossingen zijn af te
leiden voor
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
hedendaagse vraagstukken. De oudere literatuur en jurisprudentie zijn,
meen ik, moeilijk te begrijpen zonder enige kennis van de sociaal-economische ach
tergronden en denkbeelden waaruit de coöperatiebeweging is ontstaan. Slechts aldus
is men immers in staat coöperaties in hun onderscheiden vormen te analyseren in
hun (bedrijfs-)economische structuur. Juist door de economisch-analytische beschouwingswijze
in historisch perspectief te plaatsen valt bijvoorbeeld op dat de af
nemende rol van de verbruikerscoöperatie mede kan worden verklaard uit de ingrijpende
veranderingen die zich hebben voltrokken in de positie van de consument en
de detailhandel.2 Maar op dezelfde wijze dienen wij ook de grote moderne coöperatie
tegemoet te treden om de specifieke problemen daarvan te kunnen onderkennen.
3 De beide beschouwingen zijn niet tegengesteld aan elkaar, doch juist elkaars
complement.
Dit preadvies heeft een bescheiden opzet. Ik zal slechts enkele kanttekeningen maken
omtrent de betekenis die deze beschouwingswijzen hebben voor de positie van
de leden in enkelvoudige en samengestelde coöperatieve samenwerkingsverbanden.
De positie van bestuur/directie resp. die van commissarissen zullen worden behandeld
door mijn mede-preadviseurs mr. J.N. Kras en mr. R.C.J. Galle.
1.2. Naar hedendaagse inzichten wordt de coöperatie beschouwd als gezamenlijke
bedrijfshuishouding waarin een deel van de economische functies van de aangesloten
huishoudingen van de leden wordt vervuld; de samenwerking van de aangesloten
(gezins- of bedrijfs-) huishoudingen is er daarbij op gericht de voordelen, die uit het proces dat volgt na de primaire produktie, zelf te behouden c.q. om via de coöperatie
zelf invloed te kunnen uitoefenen op de inkoopmarkt.4 Het is - laat ik die tot
nadenken prikkelende vergelijking maar aanstonds maken - een soort 'joint venture'
van die huishoudingen. De motieven voor het tot stand brengen van een onderlinge
regeling tot samenwerking in de vorm van een gezamenlijke onderneming, gehouden
door een (gezamenlijke) BV, VOF of CV, zijn niet zelden vergelijkbaar met
die voor een coöperatie. Dat spreekt wel het meest bij de opzet van een joint venture
die tot doel heeft deelfuncties te vervullen ter beperking van de kosten die verbonden
zouden zijn aan afzonderlijke vervulling daarvan: de partners verrichten gezamenlijk
onderzoek en ontwikkeling, zetten een gezamenlijk verkoopapparaat op of produceren
halffabrikaten. De resultaten worden vervolgens in het eigen bedrijf van de
partners gecommercialiseerd. Deze vorm van samenwerking vertoont sterke verwantschap
met die welke in coöperatief verband wordt nagestreefd. Er zijn echter
ook enkele belangrijke verschillen. De coöperatie is, net als het EESV, waarover verder
hieronder, 'ancillair' van karakter, zij vervult deelfuncties ten behoeve van de
aangesloten huishoudingen. Joint ventures zijn er ook in de vorm van een volledig
geïntegreerde onderneming, d.w.z. ondernemingen waarin alle ondernemersfuncties
in het bedrijf van de joint venture worden uitgeoefend; een vorm derhalve waarbij
men kan spreken van een volledige deelfusie.5 De zelfstandigheid van een dergelijke
gezamenlijke dochteronderneming ten opzichte van de partners wordt sterker
naarmate doel en werkzaamheden minder het karakter van het vervullen van hulpfuncties
en meer dat van een volledig geïntegreerde onderneming verkrijgen. De afhankelijkheid
van de partners blijft echter bestaan zolang deze krachtens hun onderlinge
regeling tot samenwerking de joint venture in stand houden. Een dergelijke
volledig geïntegreerde onderneming is m.i. niet typisch voor de coöperatie. Kapitaal-,
verenigingsstructuur en de wettelijke doelbeperkingen, maken de coöperatie - hier
bedoeld als de rechtsvorm daarvan - daarvoor, naar het lijkt, ook minder geschikt.
En dat geldt wanneer men de historisch gekleurde coöperatie-idee als vertrekpunt
neemt.
1.3. Waarom deze vergelijking? Omdat deze duidelijk maakt dat het in de economisch-
analytische benadering van de coöperatie gevonden element van de 'verlengstuk'-
gedachte op zich genomen overeenkomt met die welke wij in een joint venture
(hierna 'jv') aantreffen. Ook in juridisch opzicht is de vergelijking van belang. Bij
de coöperatie is, als ik het goed zie, een van de meest klemmende problemen gelegen
in de spanning tussen de positie van de leden (de samenwerking die zij gestalte hebben
gegeven in hun vereniging) en die van (de leiding van) het door die vereniging
in stand gehouden bedrijf. Anders gezegd: tussen het belang van de (gezamenlijke)
leden en dat van de vereniging/coöperatie. Dat probleem manifesteert zich anders
dan in het NV/BV-recht, omdat het samenwerkingskarakter van die rechtsvormen
is verbleekt6 en het 'eigen, vennootschappelijke belang' daar een min of meer zelfstandige grootheid is geworden; de 'zelfstandigheid' van het bestuur der vennootschap
houdt met die ontwikkeling - uiteraard - gelijke tred. Dat is - tot dusver -
niet of althans veel minder het geval bij de coöperatie. De rechtsvorm zelf onderstreept
hier het samenwerkingskarakter.
1.4. Nu valt het op dat de enorme groei van het coöperatieve bedrijfsleven mede
heeft geleid tot het ontstaan van soms zeer grote, ook internationaal werkzame coöperatieve
ondernemingen met vele duizenden leden en evenzo vele werknemers. De
interne organisatie vertoont daarbij een complexe structuur. Lokale coöperaties zijn
aangesloten bij een regionale coöperatie. Deze zijn op hun beurt weer lid van een
overkoepelende coöperatie. De economische en organisatorische functies worden op
verschillende niveaus in de rechtspersonen die tot deze 'groep' behoren vervuld. De
centrale groepsfuncties, noodzakelijk voor de instandhouding van het aldus gevormde
bedrijfseconomische en organisatorische geheel worden vervuld door - om
in hetzelfde beeld te blijven - een 'joint venture' van vele partners. Juridisch wordt
die verbondenheid niet gestoeld - als bij concerns van vennootschappen - op het
bezit van aandelen en daarmede verbonden stemrechten, doch op elkaar afgestemde
voorzieningen in de verenigingsstatuten.7 De afstand tussen lid en de totale coöperatieve
organisatie wordt aldus groter. Het 'eigen belang' daarvan wordt sterker geprofileerd;
de bereidheid van het lid persoonlijke aansprakelijkheid te blijven draen
neemt af. Er ontstaat een spanningsveld tussen het belang van de rechtspersoon
en dat van haar leden dat zich laat vergelijken met dat in een grote beurs-NV, maar
daarvan toch door de aard van de coöperatie ook blijft verschillen.
1.5. Die vergelijking, waartoe bedoelde economisch-analytische beschouwing aan
leiding geeft, heeft intussen ook zijn gevaren. Men zal niet voorbij kunnen gaan aan
de eigen karaktertrekken van de coöperatie en zonder meer noties van het vennootschapsrecht
kunnen overplanten in het coöperatierecht. De waarschuwing dat men
daarmede voorzichtig moet zijn is terecht en dient ernstig te worden genomen.8
Men kan bezwaarlijk de normatieve aspecten die nu eenmaal verbonden zijn aan de
keuze voor een bepaalde rechtsvorm ter zijde stellen. Maar de vraag naar de keuze
van die rechtsvorm kan klemmender worden naarmate men, economisch analyse
rend, moet vaststellen dat de beoogde samenwerking op verschillende manieren
vorm kan worden gegeven.
Het belangrijkste is wel dat er tussen de coöperatie en haar leden een wederzijdse
afhankelijkheid blijft bestaan, die de coöperatie van de kapitaalvennootschap doet
verschillen. Het lid zal voor een efficiënte bedrijfsvoering aangewezen zijn op aansluiting
bij een coöperatie. Men denke slechts aan de boer die zijn melk wil doen
zuivelen: hij is aangewezen op toetreding tot een coöperatief verband, tenzij hij - onder lid te worden - een overeenkomst met een zuivelcoöperatie sluit ter bewerking
van zijn produkten (in welk geval de coöperatie niet gehouden is hem de voordelen
van de coöperatieve samenwerking door te berekenen). (Zie ook mijn opmerkingen
over 'deelneming' hieronder.) Omgekeerd is en blijft de coöperatie afhankelijk van
de (blijvende) betrokkenheid van haar leden; daalt het aantal leden (en daarmede de
'load' van de coöperatie) dan dreigen onderbezettingsverliezen en in het slechtste
geval het faillissement van de coöperatie. Bij de coöperatie zijn verzwaarde
uittredingsvoorwaarden daarom regel9, bij de joint venture zal de onderlinge regeling
tot samenwerking de partners binden tot (voortgezette) samenwerking. Dit alles
leidt tot de conclusie dat de coöperatie haar eigen plaats behoudt tussen de overige
rechtspersonen en vennootschappen. Reden waarom inderdaad voorzichtigheid geboden
blijft met het 'overplanten' van NV/BV-recht in het coöperatierecht. Ook al
kan de coöperatie in sommige opzichten met de NV/BV worden vergeleken, zij blijft
vragen om op haar karakter toegesneden normen. Daarbij zal meer aandacht nodig
zijn voor het onderscheid tussen 'open' en 'besloten' verhoudingen.10 Laten wij
thans nader stilstaan bij het rechtskarakter van de coöperatie.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.