Ondernemersvrijheid versus werknemersbescherming
prof. mr. S.S.M. Peters
Ondernemers moeten de handen vrij hebben om te ondernemen. Zij moeten hun economische activiteiten kunnen uitoefenen en nieuwe initiatieven kunnen ontplooien. Dat is niet alleen goed voor die ondernemers zelf, de hele maatschappij profiteert daarvan. Voldoende vrijheid is vooral voor de ontwikkeling en groei van het MKB, en in het bijzonder het kleinbedrijf, van cruciaal belang, zo wordt algemeen erkend. Ondernemers kunnen zich, ter onderstreping van die vrijheid, beroepen op een grondrecht. De ‘vrijheid van ondernemerschap’
Artikel kopen € 79,00 excl. BTW
In plaats van abonneren kunt u dit artikel ook afzonderlijk kopen.
is namelijk neergelegd in art. 16 van het, sinds eind 2009 juridisch bindende, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Deze Handvestbepaling is vernieuwend in die zin, dat dit grondrecht niet als zodanig in andere grondrechtenverdragen, zoals het EVRM, is opgenomen. Duidelijk is dat er een spanningsveld bestaat tussen het grondrecht van ondernemersvrijheid en een belangrijk deel van het arbeidsrecht. Bescherming van werknemers gaat immers als regel gepaard met verplichtingen voor werkgevers. Het grondrecht van vrije ondernemingsvoering zou kunnen worden ingeroepen om paal en perk te stellen aan (te) belastende arbeidsrechtelijke verplichtingen. Sterker nog, in die zin is het grondrecht al ingezet door het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ of Hof). Dat deed het Hof vorig jaar in het Parkwood-arrest, waarin de uitleg van art. 3 van richtlijn 2001/23 inzake overgang van onderneming centraal stond.1 Ik verwacht dat dit grondrecht, in zowel het Europese als Nederlandse recht, zal worden ontdekt als mogelijkheid om grenzen te stellen aan – vanuit ondernemersperspectief – te ver uitdijende werknemersbescherming. Genoeg reden om het grondrecht van vrijheid van ondernemerschap nader te beschouwen. Dat doe ik in deze bijdrage als volgt. In de eerste plaats zullen de achtergrond, inhoud en betekenis van het grondrecht worden onderzocht. Vervolgens zal ik bezien op welke wijze het grondrecht in Parkwood wordt gehanteerd, zet die af tegen andere recente jurisprudentie van het HvJ en geef aan welke bezwaren, vooral vanuit arbeidsrechtelijke optiek, aan dit arrest kleven. Ten slotte onderzoek ik de wijdere implicaties die deze toepassing van ondernemersvrijheid kan hebben voor het Europese en Nederlandse arbeidsrecht.
U heeft op dit moment geen toegang tot de volledige inhoud van dit product. U kunt alleen de inleiding en hoofdstukindeling lezen.
Wanneer u volledige toegang wenst tot alle informatie kunt u zich abonneren of inloggen als abonnee.